V1c Verwijswoorden 1 deze, die, dit, dat

• NT2
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1

Verwijswoorden

deze, die dit,dat

Lesdoel

Aan het einde van de les weet je:

- wat verwijswoorden zijn

- hoe je de verwijswoorden goed kunt gebruiken

Wat weet je al over
verwijswoorden?

DEZE, DIE, DIT, DAT

Dit zijn verwijswoorden.

Ezelsbruggetje:

• dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

• diT en daT gebruik je bij heT-woorden.

Hier is de appel. Wil je ...... appel? (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

DEZE, DIE, DIT, DAT

- dezE en diE gebruik je bij dE-woorden:

De jongen: 

hier is deze jongen, 

daar is die jongen

- diT en daT gebruik je bij heT-woorden:

Het meisje:

Hier is dit meisje,

daar is dat meisje

Zij speelt met ...... meisje (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Ik heb les in ...... lokaal. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Ik ging vroeger naar ....... school ( veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Ik hou van .......film. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

.......tafel is groot. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Wil je ......T-shirt kopen? (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Mijn tante lust .....soep niet. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Ik kies ..... koekje. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

...... is onze school. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

.....zijn interessante boeken. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

....is mijn moeder. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

......is mijn vader. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Is .... computer van jou? (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Is ... jouw tas? (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Is .... mijn boek? (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

...... is mijn boek. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

.... schoenen zijn mooi. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

.... rok is lang. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Ik maak soep in .... pan. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

..... zijn de vissen. (dichtbij)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

..... zijn mijn boeken. (veraf)

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Dit heb ik vandaag geleerd.
Typ wat je vandaag hebt geleerd!

Lesdoel:
Ik kan goede vraagzinnen maken in de tegenwoordige tijd.

Ja, ik kan dat!

Ja, maar een een beetje.

Nee, ik vind dat heel moeilijk.

Exitticket:
Ik ken de verwijswoorden die, dat, deze en dit.
En ik kan de verwijswoorden op de goede manier gebruiken.

1. Ik kan het
2. Ik moet nog leren, maar het komt goed
3. Ik weet het niet
4. Ik kan het anderen uitleggen

Hier zou ik meer over willen leren

Disk

Ga naar grammatica en maak opdracht 9.1.

Klaar? Werk verder aan grammatica of werk verder in jouw thema in de bronnen en bouwstenen.