In een tekst over asieldieren beschrijft een schrijver zijn huisdieren, waarvan hij er 2 uit het asiel heeft gehaald en 1 niet. Vervolgens stelt hij zichzelf de vraag: "Zijn asieldieren leukere dieren dan " "niet-asieldieren?"
Op welke manier(en) heeft de schrijver de tekst ingeleid?
A
Beschrijving van de aanleiding + vragen stellen
B
Situatieschets + beschrijving van de aanleiding
C
Beschrijving van de aanleiding + een probleem
D
Situatieschets + vragen stellen
Slide 17 - Quiz
Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.
Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Aanbeveling
D
Oplossing
Slide 18 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld
Slide 19 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 20 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd
Slide 21 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie
Slide 22 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 23 - Quiz
Om welk tekstverband gaat het hier?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 24 - Quiz
In welke zin wijzen de signaalwoorden
op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.
Slide 25 - Quiz
Hoofd- en bijzaken
Onderwerp van de tekst
Hoofddoel
(informeren/overtuigen/instrueren/amuseren)
Hoofdzaken Bijzaken
begin of einde van een tekst voorbeelden & extra uitleg
Feiten/eigenschappen onderwerp Verhelderen de tekst
Hoofdzaken in één zin samen: hoofdgedachte anekdotes, grapjes, etc.
Slide 26 - Slide
Hoe onderscheid je hoofdzaken in een tekst?
1) Tekst verkennen (doel herkenbaar?)
2) Tekst globaal lezen (onderwerp tekst, wat weet ik er al van? Wat is de bron? Wat is de hoofdgedachte?
3) Intensief lezen (elke alinea in de kern -> hoofdzaak)
4) Signaalwoorden -> voorbeelden kun je herkennen aan het signaalwoord (bijzaak), conclusies ook (hoofdzaak)
Slide 27 - Slide
Tekststructuren
Veel teksten zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.
Het is belangrijk dat je die herkent, omdat je daardoor de tekst beter begrijpt. Ook kan er een vraag op het examen komen over welke structuur de tekst is.
Slide 28 - Slide
Argumentatiestructuur
Inleiding: standpunt
Middenstuk: argumenten (voor en tegen met weerlegging) voor je standpunt
Slot: herhaling standpunt
Slide 29 - Slide
Probleem - oplossingsstructuur
Inleiding: probleem
Middenstuk: oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossingen