Materie H7 Par4 deel 2 Atomen als bouwstenen

H7 Materie
7.4 Atomen als bouwstenen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H7 Materie
7.4 Atomen als bouwstenen

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  1. Welkom
  2. Herhaling lesstof 7.4 deel 1
  3. Uitleg 7.4 deel 2
  4. voorbereiding toets (TJZ)
  5. Opsomming begrippen
  6. Afsluiting

Slide 2 - Slide

Even terug kijken 7.4
  1. Een stof bestaat uit moleculen (kleinste deeltje wat nog alle stofeigenschappen heeft) Die moleculen zijn opgebouwd uit atomen. Een enkel atoom noem je een element en die staan in een schema verwerkt.
  2. Uit een mengsel kan je moleculen scheiden (sorteren). Een enkel molecuul kan je ontleden (kapot maken). je krijgt dan atomen.
  3. Wanneer je 1 atoom hebt, noem je dat een element.

Slide 3 - Slide

7.4 deel 2
Atomen als bouwstenen

kern
protonen
neutronen
elektronen
isotopen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je...
  • uitleggen waar een atoom uit  bestaat
  • het verschil opschrijven tussen protonen, elektronen en neutronen
  • uitleggen wat isotopen zijn
  • door gebruik van je BiNaS isotopen benoemen
Uitleg
Aan het einde van de les controleer je voor jezelf of je deze doelen behaald hebt.

Slide 6 - Slide

Uitleg
Noem minimaal 2 dingen over 'atomen'. 
Een atoom

Slide 7 - Mind map

Je weet nu dat moleculen uit atomen bestaan
Maar waar bestaan atomen dan uit? 

Slide 8 - Slide

Bouw van een atoom
Atomen bestaan uit nog kleinere deeltjes: protonen, neutronen en elektronen

Een atoom bestaat uit een kern met daarom heen een aantal elektronen

De atoomkern is opgebouwd uit 2 soorten deeltjes: protonen en neutronen
Afbeelding 18: Een model van een boor atoom
(niet op schaal getekend!)
Uitzondering
Er is 1 uitzondering op deze regel: de kern van het kleinste atoom dat er bestaat, het waterstofatoom, bestaat uit 1 proton. GEEN neutronen.
Extra
De rode bolletjes zijn de elektronen. Die zitten om de kern heen. 
De kern zijn de groene en blauwe bolletjes. Dat zijn de protonen en neutronen. Van elk zijn er in dit geval 5. Het is dus het element boor en het is een neutraal atoom. 

Slide 9 - Slide

De atoomkern
Protonen:




Neutronen:
Een proton heeft een onverstelbaar kleine massa. 
Een proton is een positief geladen deeltje
Een neutron heeft bijna dezelfde massa als een proton.
Een neutron is neutraal, heeft geen elektrische lading
Model van een helium atoom
+
Proton
Neutron
____________________________
Het aantal protonen is  het atoomnummer



Atoommassa = protonen + neutronen
Extra
Het voorbeeld hierboven is helium. Helium heeft 2 protonen in de kern en heeft dus ook het atoomnummer 2. Wanneer je in het periodiek systeem kijkt, kun je dat ook zien. De elementen zijn daar gerangschikt op atoomnummer. 
Extra
In het geval van helium is de massa dus:
Atoommassa = 2 protonen + 2 neutronen = 4 u
(u = atomaire massa, dit hoef je niet te weten)

Slide 10 - Slide

Elektronen
Een elektron heeft een massa die nog véél kleiner is dan een proton of neutron.


Een elektron is een negatief geladen deeltje.
-
Elektron
Model van een helium atoom
Extra
De ladingen van een proton en een elektron zijn even groot, maar het tegenovergestelde van elkaar. 
2 elektronen stoten elkaar even sterk af als 2 protonen. 
____________________________
Een atoom heeft evenveel protonen als elektronen.
Daardoor heeft een atoom als geheel een neutrale lading.
Extra
De positieve lading van de protonen kun je 'wegstrepen' tegen de negatieve lading van de elektronen.
De ladingen heffen elkaar op.
Deze massa is zo klein dat je het mag verwaarlozen.
Je rekent hem daarom ook niet mee met de atoommassa

Slide 11 - Slide

Waaruit bestaan atomen?

Slide 12 - Open question

Protonen zijn...
A
negatief geladen kerndeeltjes
B
neutraal geladen kerndeeltjes
C
positief geladen deeltjes buiten de kern
D
positief geladen kerndeeltjes

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

Isotopen
De atomen van 1 element hebben allemaal hetzelfde aantal protonen

De atomen van 1  element kunnen wel een verschillend aantal neutronen in hun kern hebben.
Een element heeft dan verschillende isotopen.
Booratoom:
meest voorkomende atoom met een massagetal van 10
Boor-10
Booratoom:
isotoop met een massagetal van 11
Boor-11
Extra
Het booratoom van het element heeft 5 protonen en 5 elektronen. Verder heeft het meest voorkomende booratoom ook 5 neutronen in de kern. Booratomen die meer of minder neutronen in de kern hebben, noemen we isotopen. 
In de linker afbeelding heb je het meest voorkomende booratoom. In de rechter afbeelding is dus een isotoop te zien. 
Extra
Isotopen zien er precies hetzelfde uit en reageren ook op dezelfde manier met andere stoffen. De dichtheid is wel verschillend. Dat komt doordat de atoomkernen een andere massa hebben. 

Slide 15 - Slide

Atoomnummer + massagetal
Atoomnummer: Geeft het aantal protonen aan
neutraal atoom = aantal elektronen is evengroot als aantal protonen
Massagetal: Aantal protonen + neutronen in de kern
Isotoop: Aantal protonen staat vast, maar ander aantal neutronen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Wat is een isotoop?

Slide 18 - Open question

Wat geeft het atoomnummer weer van een element?
A
Het aantal protonen
B
Het aantal neutronen
C
Het aantal elektronen + protonen
D
Het aantal protonen + neutronen

Slide 19 - Quiz

Gebruik je Binas!
Een atoom heeft 6 protonen en 7 neutronen.
Van welk element is dit een isotoop?

Slide 20 - Open question

Een atoom heeft 6 protonen en 7 neutronen.
Hoe groot is het massagetal van deze isotoop?

Slide 21 - Open question

Hoeveel protonen en neutronen zitten er in de kern van een atoom C-14?
(… protonen en … neutronen)

Slide 22 - Open question

Leg het verschil uit tussen protonen, neutronen en elektronen

Slide 23 - Open question

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kan ik ...
  • uitleggen waar een atoom uit  bestaat
  • het verschil opschrijven tussen protonen, elektronen en neutronen
  • uitleggen wat isotopen zijn
  • door gebruik van je BiNaS isotopen benoemen
Uitleg
Je controleert nu voor jezelf of je deze doelen gehaald hebt. 

Slide 24 - Slide

Ik heb de lesdoelen voor deze les gehaald!
A
Ja, allemaal
B
Ja, 3 van de 4
C
Bijna allemaal
D
Nee, ik heb ze niet gehaald

Slide 25 - Quiz

Welke begrippen zijn er genoemd in dit hoofdstuk?

Slide 26 - Mind map