Spelling H4 les 1

Woensdag 14 september

Voorlezen CTRL A

Bespreken huiswerk spelling hoofdstuk 2 wel of geen N


Uitleg Afkortingen

Even oefenen

Aan het werk




1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woensdag 14 september

Voorlezen CTRL A

Bespreken huiswerk spelling hoofdstuk 2 wel of geen N


Uitleg Afkortingen

Even oefenen

Aan het werk




Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen herkennen en benoemen.


Slide 2 - Slide

Je kunt woorden en woordgroepen op vijf manieren korter schrijven.

- afkorting

- letterwoord

- initiaalwoord

- verkorting

- symbool

Slide 3 - Slide

Afkorting

Een afkorting schrijf je met 1 of meer punten.

Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt. Je spreekt de afkorting uit als het oorspronkelijke woord/ de oorspronkelijke woorden

Voorbeelden:

- bijvoorbeeld: bv. of bijv.

- met andere woorden: m.a.w.

- Zijne Majesteit: Z.M.

Slide 4 - Slide

Welke afkorting ken jij?

Slide 5 - Mind map

Letterwoord

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van het 

woord of een woordgroep. Je spreekt het uit als een woord. Je schrijft de letterwoorden zonder punten en als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, dan gebruik je die in het letterwoord ook.

voorbeelden:

- vip (very important person) Je zegt dus 'vip'.

- mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) Je zegt dus 'mavo'



Slide 6 - Slide

Welk letterwoord ken jij?

Slide 7 - Mind map

Initiaalwoord

Bij een initiaalwoord geef je ook de eerste letters van een woord of woordgroep weer, maar hier spreek je de letters wel afzonderlijk uit. Er komen geen punten tussen de letters. Als het woord met een hoofdletter wordt geschreven, dan schrijf je het initiaalwoord ook met een hoofdletter.  

Voorbeelden:

- pc (personal computer) Je zegt dus pee cee! 

- NS (Nederlandse Spoorwegen) Je zegt dus en es!

Slide 8 - Slide

Welk initiaalwoord ken jij?

Slide 9 - Mind map

Verkorting

Een verkorting is opgebouwd uit één of meer delen van het woord/van woorden. Je spreekt een verkorting uit als woord en niet als losse letters.

Voorbeelden:

- info (informatie)

- prof (professional)

Slide 10 - Slide

Welke verkorting ken jij?

Slide 11 - Mind map

Symbool

Met een symbool wordt een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta genoteerd. Je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat.

Een symbool schrijf je soms met en soms zonder hoofdletter. Dat ligt aan het woord als je het voluit schrijft. Een symbool schrijf je zonder punt.

- $ (dollarteken)

- km (kilometer)


Slide 12 - Slide

Welk symbool ken jij?

Slide 13 - Mind map

Even oefenen

Slide 14 - Slide

pin
A
verkorting
B
letterwoord
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 15 - Quiz


kg
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
symbool

Slide 16 - Quiz

H.K.H.
A
initiaalwoord
B
letterwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 17 - Quiz

aso
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 18 - Quiz

cl
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting

Slide 19 - Quiz

wc
A
initiaalwoord
B
afkorting
C
verkorting
D
symbool

Slide 20 - Quiz

Aan het werk

Blz. 130-131

Maak opdracht 1, 2, 3 en 4

Lees eventueel de theorie nog eens goed door!


klaar? Spelling hoofdstuk 3 opdracht 1,2,3

Slide 21 - Slide