B1-K1-W3

Werkpoces: B1-K1-W3 Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden
Semester: 1/2

1 / 43
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 2

This lesson contains 43 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Werkpoces: B1-K1-W3 Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden
Semester: 1/2

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • De student is in staat om de kennistoets W2 te maken.
  • De student is in staat om de gegeven theorie over W3 uit te leggen.
  • De student in staat om de bpv-oefenopdracht W3 te benoemen. 






Slide 2 - Slide

HDL
Huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL):
De handelingen die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden.

Motiveren
Niet voor de cliënt werken, maar met de cliënt.

Slide 3 - Slide

HDL
HDL activiteiten kan je verdelen in de volgende drie categorieën:

  • zorg voor de leefomgeving (opruimen en schoonmaken)
  • zorg voor de maaltijden
  • verzorgen van kleding, linnengoed en schoeisel

Naast HDL is er ook sprake van ADL (Algemene dagelijkse levensverrichtingen W2). Voor beiden geldt dat je de zelfredzaamheid van de cliënt wilt vergroten.

Bij HDL ben je veel aan het samenwerken met mantelzorgers.

Mantelzorg is onbetaalde, langdurige zorg voor chronisch zieken, mensen met een beperking en hulpbehoevenden door naasten die een persoonlijke band hebben met de zorgvrager (partner, familieleden, vrienden, kennissen en buren).



Slide 4 - Slide

De leefomgeving
Deze wordt gevormd door materiële omgeving en de sociale omgeving waarin mensen verblijven: de ruimte binnen en buiten, maar ook de anderen met wie de omgeving wordt gedeeld.


Slide 5 - Slide

Waarom is het van belang om een prettige/schone leefomgeving te hebben?
de 3 rrr-en??
1. Rust
2. Reinheid
3. Regelmaat

Bevordert ook:
  • Gezondheid
  • Ontwikkeling mogelijkheden
  • Beter functioneren


Slide 6 - Slide

Waarom is het van belang om een prettige/schone leefomgeving te hebben?
de 3 rrr-en??
1. Rust
2. Reinheid
3. Regelmaat

Bevordert ook:
  • Gezondheid
  • Ontwikkeling mogelijkheden
  • Beter functioneren


Slide 7 - Slide

Een goede leefomgeving is
  • Functioneel
  • Sfeervol en verzorgd
  • Veilig (sociaal en fysiek)
  • Ordelijk, opgeruimd en schoon


Slide 8 - Slide

De grondstoffen van textiel
1. Natuurlijke vezels: watoen, wol, zijde en linnen

2. Halfsynthetische vezels :
Viscose en acetaat

3. Synthetische vezels :
Nylon, polyacryl, polyester

4. Mengvezels:
Katoen met polyester




Eigenschappen:
Katoen: Sterk, bestand tegen veel schoonmaakmiddelen, neemt goed vocht op, kreukt en krimpt

Wol: Warm, neemt veel vocht op, en geeft het langzaam af , voorzichtigheid geboden bij het wassen

Halfsynthetische vezels :
Kreukt makkelijk, kan krimpen, neemt weinig vocht op , is snel droog

Synthetische vezels :
Sterk, krimpt niet , kan statisch geladen worden neemt weinig vocht op



Slide 9 - Slide

Wasproces
Het wassen van texiel valt onder een HDL activiteit die je samen met een cliënt zou kunnen uitvoeren. Je moet op de hoogte zijn hoe het wasproces in zijn werking gaat:
  1. Vuile was verzamelen
  2. Vuile was sorteren: soort was, kleur & wastemperatuur
  3. Voor behandelen van vlekken of extreem vervuilde was
  4. Wassen: machinaal of met de hand
  5. Drogen: wasdroger of wasrek
  6. Herstellen van wasgoed dat gerepareerd moet worden
  7. Strijken
  8. Vouwen
  9. Opruimen

Slide 10 - Slide

Wassymbolen
Het wassen van texiel valt onder een HDL activiteit die je samen met een cliënt zou kunnen uitvoeren. Je moet op de hoogte zijn hoe het wasproces in zijn werking gaat:
- Vuile was verzamelen
- Vuile was sorteren: soort was, kleur & wastemperatuur
- Voor behandelen van vlekken of extreem vervuilde was
- Wassen: machinaal of met de hand
- Drogen: wasdroger of wasrek
- Herstellen van wasgoed dat gerepareerd moet worden
- Strijken
- Vouwen
- Opruimen

Slide 11 - Slide

Wassymbolen
Het wassen van texiel valt onder een HDL activiteit die je samen met een cliënt zou kunnen uitvoeren. Je moet op de hoogte zijn hoe het wasproces in zijn werking gaat:
- Vuile was verzamelen
- Vuile was sorteren: soort was, kleur & wastemperatuur
- Voor behandelen van vlekken of extreem vervuilde was
- Wassen: machinaal of met de hand
- Drogen: wasdroger of wasrek
- Herstellen van wasgoed dat gerepareerd moet worden
- Strijken
- Vouwen
- Opruimen

Slide 12 - Slide

Schoonmaken en onderhouden van de woonomgeving
Vuil is in vier groepen in te delen:
  • Losliggend vuil: zakdoekjes, lege blikjes, stof, zand en haren van huisdieren of mensen;
  • Licht gehecht of aangekleefd vuil: ‘verse vlekken’ zoals modder, vieze vingers, koffievlekken, vruchtensapvlekken;
  • Sterk gehecht of ingedrongen vuil: ‘oude vlekken’ zoals bloed, roest en kauwgom;
  • Onzichtbaar vuil: micro-organismen.

Slide 13 - Slide

Cirkel van Sinner
Een Duitse chemicus die een theorie heeft bedacht om vuil te verwijderen:
  • Actie en beweging
  • Tijd (schoonmaakmiddel laten inwerken)
  • Temperatuur (warm of koud)
  • Chemie (juiste schoonmaakmiddel)

Slide 14 - Slide

Schoonmaken en onderhouden van de woonomgeving
Er zijn vier schoonmaakmethoden:
  • Droog schoonmaken, bijvoorbeeld met een droge doek, stofzuiger, stofwisser of bezem.
  • Klamvochtig schoonmaken, bijvoorbeeld met een iets vochtige of vettige doek of een doek waarin schoonmaakmiddel is verwerkt.
  • Nat schoonmaken, bijvoorbeeld met water, meestal gecombineerd met een reinigingsmiddel (soppen).
  • Desinfecteren: dat doe je om micro-organismen te verwijderen.
  • Meestal reinig je eerst droog, klamvochtig of nat op de gewone manier, daarna desinfecteer je als dat nodig is.




De algemene geldende kleurcodes schoonmaak zijn als volgt:
Wit: Algemeen               Blauw: Interieur                Rood: Sanitair              Groen: Vloeren               Geel: Keuken/desinfectie

Slide 15 - Slide

Schoonmaken en onderhouden van de woonomgeving
Met de schoonmaakmiddelen kan je mee:

  • Ontvetten -> alkaltisch (soda en ammonia)
  • Ontkalken -> zuur (azijn of citroen)
  • Vloer reinigen -> neutraal (water)

Basisschoonmaakmiddelen:
  • Groene zeep, allesreiniger, kalverwijderaar en glasspray
  • Speciale reinigingsmiddelen: voor hardnekkige vlekken (oven)
  • Onderhoudsmiddelen: en bescherming van materiaal (leer, zilver)
  • Belangrijk bij gebruik is dat je goed de aanwijzingen volgt voor dosering

Slide 16 - Slide

Waarschuwing symbolen

Slide 17 - Slide

Milieubewust werken
RIVM richtlijnen voor milieubewust werken tijdens het schoonmaken:
  • Gebruik niet meer schoonmaakmiddel en water dan nodig;
  • Reinig regelmatig, zodat het vuil gemakkelijker te verwijderen is en er geen agressieve middelen nodig zijn;
  • Let op het gebruik van overbodig verpakkingsmateriaal als je middelen inkoopt, koop bij voorkeur een geconcentreerd middel of een navulverpakking;
  • Gebruikt zo min mogelijk plastic zakken;
  • Koopt duurzame materialen, zodat het materiaal lang meegaat.



RIVM= Rijksinstituut voor gezondheid en milieu. 

Slide 18 - Slide

Kosten levensonderhoud
Vaste lasten: bijv. huur, elektriciteit, water, gas, televisie abonnementen, zorgverzekering, studiekosten, vervoerskosten, afbetalingen, maar ook gemeentelijke belastingen zoals: afvalstoffenheffing (elk huishouden moet dit betalen).



Reserveringsuitgaven: geld dat je voor verschillende zaken apart houdt: bijv. kleding, vervangen van meubels, apparaten, vakanties etc.​

Huishoudelijke uitgaven: bijv. boodschappen, persoonlijke verzorging (kapper) maar ook het kopen van cadeautjes voor anderen.

Slide 19 - Slide

Inkomen
Je kan op verschillende manieren geld binnenkrijgen. Dit wordt je inkomen genoemd:​


  • Salaris: loondienst, betaald vrijwilligerswerk, zzp’ers. Op je salarisstrook staat je Neto en Bruto inkomen. Bruto inkomen: Je salaris zonder aftrek belastingen. Netto inkomen: je salaris met aftrek belastingen. Dit bedrag krijg je gestort op je rekening. ​
  • Uitkeringen: WW uitkering: geen werk, WIA uitkering: arbeidsongeschikt (via de gemeente regelen).​
  • Kinderbijslag: ontvangen ouders tot de kinderen 18 jaar zijn (via overheid)​
  • Toeslagen: zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag (via de gemeente regelen)



Slide 20 - Slide

Inkomen
Van je inkomen gaat er ook geldbedragen af. Dit wordt je uitgaven genoemd. Je uitgaven kan bestaan uit: Vaste lasten, reserveringskosten en huishoudelijke kosten.​

 
Het kan weleens voorkomen dat jij samen met je cliënt zijn/haar financiële administratie gaat doornemen omdat de cliënt het zelf bijv. niet goed kan overzien.​

Samen met je cliënt kan je de volgende punten doornemen:​
Kasboek bijhouden: je noteert alle inkomen en uitgaven van een cliënt​
Begroting maken: financiële planning maken voor in de toekomst. Je gaat samen met je cliënt inschatten hoe de komende maanden que inkomen en uitgaven eruit gaat zien (hoeveel geld houd de cliënt bijv. na een half jaar over?). Je hebt een maandbegroting en een jaarbegroting.

Slide 21 - Slide

Inkomen
Zakgeld en kleedgeld is oefengeld, je leert ermee met geld omgaan. Dan moet het kind wel van te voren weten hoeveel geld het krijgt en wanneer – net zoals later met een salaris.


Financiële opvoeding betekent dat je kinderen leert om met geld om te gaan. Dat betekent dat ze:
  • Met een beperkt, vast bedrag een bepaalde periode leren overbruggen;
  • Wensen kunnen afstemmen op inkomsten;
  • Keuzes maken tussen wat nodig is en wat ze graag zouden willen.

Financiële opvoeding is belangrijk, ook omdat veel jongeren al schulden hebben. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die al jong zelf leren kiezen waar zij hun geld aan uitgeven, minder vaak in de financiële problemen komen.

Slide 22 - Slide

Veiligheid
Je hebt 3 soorten veiligheid:

  1. Sociale veiligheid: betekent een gevoel van geborgenheid, het gevoel dat iemand kan zijn wie hij is en beschermd wordt tegen negatief gedrag van anderen.
  2. Emotionele veiligheid: betekent dat iemand zich veilig voelt in de aanwezigheid van andere mensen, in een groep of openbare ruimte.
  3. Fysieke veiligheid: is de veiligheid die betrekking heeft op het voorkomen van lichamelijke verwondingen.




Slide 23 - Slide

Veiligheid
Hoe beter je de cliënten kent, hoe beter je onverwachtse situaties kunt voorspellen. Zo kun je de veiligheid van cliënten inschatten.
Factoren die meespelen als het gaat om veiligheid, zijn:
  • De leeftijd van de cliënten;
  • Het ontwikkelingsniveau;
  • De aanwezigheid van bijzonder gedrag;
  • Persoonlijke beperkingen.

Anders gezegd:
  • Welk gedrag kun je van deze cliënt in deze situatie verwachten?
  • Zijn er risico’s door het samenbrengen van deze personen?
  • Welke risico’s zijn er door hun beperkingen? Zijn er bijzondere aandachtspunten?

Je kunt een risicoregistratie of een risico-inventarisatie op cliëntniveau maken, zodat je een overzicht krijgt van risico’s op onveiligheid van de cliënt.




Slide 24 - Slide

Veiligheid
Je neemt preventieve maatregelen om ongevallen te voorkomen.

Onveilige situaties kun je vanuit twee verschillende invalshoeken bekijken:
  • Persoonlijke veiligheid: van de individuele cliënt;
Voorbeelden: Valpartijen, Letsel door voorwerpen, Verbranding, elektriciteit
  • Algemene veiligheid: van de organisatie, hoe je veilig kunt werken.
Maak gebruik van een veiligheidsprotocol, calamiteitenprotocol, BHVER

Veiligheidsprotocol: Methodische leidraad waarin staat hoe de veiligheid in de organisatie gewaarborgd wordt.
Calamiteitenprotocol: Voorschrift waarin stap voor stap staat beschreven hoe medewerkers moeten handelen bij ongelukken, brand en ontruimingen.
Bedrijfshulpverlening: BHV. Hulp die wordt verleend bij ongewenste gebeurtenissen in een organisatie die de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers, cliënten en andere aanwezigen bedreigen.

Taken BHVER:
- eerste hulp bij ongevallen;
- beperken van de gevolgen van ongevallen;
- beginnende branden bestrijden;
- in noodsituaties alarmeren van alle aanwezige personen;
- evacuaties leiden.




Slide 25 - Slide

Veiligheid
Taken BHVER:
  • Eerste hulp bij ongevallen;
  • Beperken van de gevolgen van ongevallen;
  • Beginnende branden bestrijden;
  • In noodsituaties alarmeren van alle aanwezige personen;
  • Evacuaties leiden.




Slide 26 - Slide

Incidenten melden
Een ongeluk in een instelling moet je altijd melden, ook een bijna-ongeluk. Door het registreren en onderzoeken van alle meldingen weet de organisatie welke problemen er zijn.


Voor de registratie bestaan verschillende systemen, bijvoorbeeld een FOBO-regeling of MIC of MIP. FOBO staat voor het melden van fouten, ongevallen en bijna-ongevallen. MIC staat voor Meldingen Incidenten Cliënt. MIP staat voor Meldingen Incidenten Patiëntenzorg.



Slide 27 - Slide

Voedingshygiëne
Voedingshygiëne is de hygiëne die tijdens het kopen, bewaren en bereiden van voedsel nodig is om besmetting met micro-organismen te voorkomen.

Een voedselinfectie: Het levensmiddel is bedorven door bacteriën of gisten/schimmels.
  • Ontstaat door het eten van voedsel met een ziekmakende hoeveelheid bacteriën, parasieten of virussen;
  • Geeft heftige buikkrampen en diarree, soms in combinatie met overgeven;
  • Geeft meestal pas twaalf uur na het eten klachten.
Denk aan salmonella.

Een voedselvergiftiging: dan zat er al vóór consumptie gif in het voedsel
  • Ontstaat door giftige stoffen in voedsel, meestal geproduceerd door bacteriën of schimmels;
  • Geeft behalve buikkrampen, diarree of braken vooral misselijkheid;
  • Geeft meestal binnen 8 uur na besmetting klachten
Je kunt voedselinfectie en voedselvergiftiging voorkomen door het eten goed te bewaren, op tijd weg te gooien en hygiënisch te bewerken in de keuken. Kruisbesmetting, HACCP, Hygiënecode






Slide 28 - Slide

Voedingshygiëne
Kruisbesmetting: Overdracht van een microbiële besmetting van het ene naar het andere product of voedingsmiddel.
Kruisbesmetting van voedsel kan bijvoorbeeld via een snijplank gaan. In een professionele keuken zijn er verschillende kleuren snijplanken voor verschillende voedingswaren. Zo is de rode plank voor vlees en de groene plank voor groente. 

Die kleuren staan vast in de HACCP-normen:
  • Rood voor rauw vlees;
  • Blauw voor vis, schaal- en schelpdieren;
  • Groen voor groenten en fruit;
  • Geel voor gevogelte;
  • Bruin voor gebraden vlees en worst;
  • Wit voor kaas en brood.







Slide 29 - Slide

Huishoudelijke hygiëne
Bij huishoudelijke hygiëne gaat het om zorgen voor een schone leefomgeving. Je houdt de materiële leefomgeving schoon. Dit is het ‘stoffelijke’ in de woon- of verblijfsituatie. 

Je kunt hierbij denken aan
  • Verschillende leefruimten: van slaapkamer tot douche en wc;
  • Het interieur: van meubels tot deurknoppen;
  • Gebruiksvoorwerpen: van serviesgoed en huishoudelijke apparaten tot tandenborstels en scheermesjes;
  • Wasverzorging: van kleding en beddengoed tot huishoudtextiel. Handdoeken en vooral vaatdoekjes bevatten vrijwel altijd bacteriën


Een huishoudplan is een schema of overzicht waarin alle huishoudelijke werkzaamheden staan,








Slide 30 - Slide

Gezonde voeding
Gezonde voeding: betekent in ieder geval dat iemand voldoende koolhydraten, eiwitten, vetten en de nodige vitaminen en mineralen, vocht binnenkrijgt.


Voedingssupplementen: Pillen, poeders en kruidenpreparaten om eventuele tekorten in de voeding aan te vullen. Voedingssupplementen zijn géén geregistreerde geneesmiddelen.


Voedingsmiddelen zijn levensmiddelen: de producten die je kunt kopen en gebruiken, bijvoorbeeld brood, vlees, kaas of vruchten. Dus voedingsmiddelen zijn alle etenswaren die geschikt zijn voor menselijke consumptie

Voedingsstoffen: zijn de bestanddelen van voedingsmiddelen, zoals eiwitten, vetten, koolhydraten, vitaminen en mineralen. 









Slide 31 - Slide

Gezonde voeding
Je lichaam heeft stoffen nodig om te kunnen functioneren:
  • energieleverende stoffen: koolhydraten en vetten;
  • bouwstoffen: eiwitten;
  • regulerende (of beschermende) stoffen: vitaminen en mineralen.

Daarnaast heeft het lichaam ook vocht en voedingsvezels (niet-verteerbare koolhydraten) nodig.









Slide 32 - Slide

Energieleverende stoffen
Suikers, zetmeel en voedingsvezel zijn vormen van koolhydraten in onze voeding.
Koolhydraten zijn sachariden (suikers) die na vertering door het lichaam om worden gezet in glucose.
* Glucose is de brandstof van het lichaam

Koolhydraten zorgen ervoor dat:
  • Je kunt bewegen;
  • Je stofwisseling, immuunsysteem en andere lichamelijk processen doorgaan;
  • Je lichaamstemperatuur op peil blijft.

Belangrijke koolhydraten zijn de voedingsvezels ( Vezels in voeding die zorgen voor een goede darmwerking)

Voedingsvezels zitten in volkorenproducten, peulvruchten, noten, rauwe groente en fruit en in gedroogde zuidvruchten, zoals pruimen en abrikozen.













Slide 33 - Slide

Energieleverende stoffen
Energieleverende stoffen kennen 2 soorten vetten:
  1. Verzadigd vet: Vet met een hoog gehalte aan verzadigde vetzuren. Verzadigde vetten zijn ongezonde vetten. Denk aan: harde margarine, roomboter en hard frituurvet, koekjes
  2. Onverzadigd vet: Het ‘gezonde’ vet. Onverzadigde vetten helpen het cholesterolgehalte laag te houden. Denk aan: olie, halvarine, vloeibaar bakvet en vette vis, noten en pinda’s.

Vetten leveren:
  • Energie (calorieën);
  • Vitaminen (A, D en E);
  • Essentiële vetzuren (linolzuur en alfa-linoleenzuur).

Vet beschermt organen ook tegen stoten en houdt het lichaam warm.















Slide 34 - Slide

Bouwstoffen
Eiwitten zijn voedingsstoffen die de bouwstenen vormen voor de lichaamscellen en energie kunnen leveren
Eiwitten leveren aminozuren aan het lichaam. Worden essentiële aminozuren genoemd.

Functie eiwitten:
  • Aanmaak nieuwe lichaamscellen
  • Voor je afweersysteem
  • Aanmaak hormonen

2 soorten eiwitten:
  • Dierlijke eiwitten: vlees, vis, gevogelte (zoals kip), melk, kaas en eieren
  • Plantaardige eiwitten: peulvruchten (zoals bonen en erwten), graanproducten, noten en sojaproducten


















Slide 35 - Slide

Regulerende (of beschermende) stoffen
Vitaminen is de naam voor een aantal stoffen die het lichaam in heel kleine hoeveelheden nodig heeft voor groei, herstel van weefsels en het voorkomen van ziekten.

Het lichaam kan de meeste vitaminen niet zelf maken, wel vitamine D. In gezonde voeding zitten genoeg vitaminen. Voor elke vitamine bestaat er een aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH).

 2 soorten vitamine:
  1. In vet oplosbare vitaminen zijn A, D, E en K. Het lichaam kan een kleine hoeveelheid van deze vitaminen opslaan. Alleen van vitamine A kan het lichaam een grote voorraad aanleggen in de lever.
  2. In water oplosbare vitaminen zijn alle B-vitaminen en vitamine C. Het lichaam kan vitaminen die in water oplosbaar zijn niet of nauwelijks opslaan, behalve vitamine B12 (wordt vooral in de lever opgeslagen).






















Slide 36 - Slide

Dieet leer
Voedingsstofbeperkende diëten:
  • Een energiebeperkt dieet: bedoeld om gewicht te verliezen.
  • Een beperkt dieet dat op een andere manier een relatief lage dosering van een of meer bepaalde voedingsstoffen bevat.
Denk aan de volgende diëten: cholesterolverlagend, natriumbeperkt, eiwitbeperkt.


Voedingsstofverrijkende diëten:
  • Een energieverrijkt dieet: bedoeld om het gewicht te laten toenemen.
  • Een verrijkt dieet dat op een andere manier een relatief hoge dosering van een of meer bepaalde voedingsstoffen bevat.
Denk aan de volgende diëten: energieverrijkt, eiwitverrijkt, voedingsvezelverrijkt.























Slide 37 - Slide

Voedselveiligheid
Het Voedingscentrum gebruikt de term ‘voedselovergevoeligheid’ als overkoepelende term voor overgevoeligheidsreacties op voedsel: voedselallergie en Voedselintolerantie

Voedselallergie:
Bij een allergie reageert het lichaam overgevoelig op bepaalde stoffen. Een voedselallergie geeft een bijzondere, meestal heftige reactie van het afweersysteem op bepaalde voedselbestanddelen. Het lichaam kan bijvoorbeeld reageren met huiduitslag, rood worden, iemand kan hartkloppingen krijgen en zelfs benauwd worden.

Voedselintolerantie
Bij intolerantie is er sprake van onverdraagzaamheid van het lichaam voor bepaalde stoffen. Het lichaam reageert minder heftig dan bij een allergie, maar de gevolgen kunnen evengoed heel vervelend zijn

























Slide 38 - Slide

Arbowet
De Arbowet (Arbeidsomstandighedenwet) beschrijft welke bescherming nodig is voor werknemers op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn

Ergonomisch werken is werken op een veilige manier waarbij je de kans op lichamelijke klachten zo klein mogelijk houdt.
Je werkt ergonomisch door te werken met een juiste lichaamshouding en passende hulpmiddelen. Fysieke belasting is het belasten van je lichaam.

Bij fysieke belasting gaat het om
  • Mechanische belasting: de manier waarop en hoe zwaar je je lichaam belast, bijvoorbeeld met duwen, trekken, tillen;
  • Energetische belasting: hoe vaak of hoe lang je je lichaam belast, bijvoorbeeld met langdurig een wandelwagen duwen, een hele dag staan of lopen.
  • Psychische belasting: Je moet bijvoorbeeld veel informatie verwerken en er is weinig tijd, waardoor een hoge werkdruk ontstaat
  • Emotionele belasting: Soms zijn het emotionele gebeurtenissen die je meemaakt en verwerken moet































Slide 39 - Slide

Arbowet
Werkgevers moeten ook de gezondheidsrisico’s en veiligheidsrisico’s voor de werknemers in het bedrijf vastleggen. Een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) is een instrument om situaties in organisaties in kaart te brengen die kunnen leiden tot ziekten, letsels en risicovol gedrag.






























Slide 40 - Slide

Ergonomie
Tijdens het huishoudelijke werk maak je dynamische en statische bewegingen.
  • Dynamische bewegingen zijn bewegingen met veel afwisseling, zoals stofzuigen, boodschappen doen, ramen lappen. De dynamische bewegingen kun je lang volhouden, omdat er steeds voldoende aanvoer is van zuurstof en energie voor je spieren.
  • Statische bewegingen zijn bewegingen met weinig afwisseling, zoals langdurig strijken. Statische bewegingen zijn belastend voor je lichaam. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in rugpijn. Het is daarom goed om verschillende soorten huishoudelijke werkzaamheden zo veel mogelijk af te wisselen.






























Slide 41 - Slide

Domotica
Domotica is huisautomatisering die in de zorg ingezet kan worden als hulpmiddel voor cliënt en zorgverlener

Domotica kun je onderverdelen in drie betekenissen namelijk:
  • Domus: huis
  • Telematica: communicatie en data uitwisselen op afstand
  • Robotica: In een Domotica woning worden zorgtaken, communicatie, ontspanning en andere huiselijke bezigheden door talrijke elektrische apparaten en netwerken gemakkelijker gemaakt.

Voordelen
- Door domotica kunnen ouderen langer thuis blijven wonen en voor verzorgingstehuizen wordt door de domotica dingen uit handen genomen voor de medewerkers.
- Mensen worden zelfstandiger in hun dagelijks leven en zorg op afstand geeft hen het gevoel van veiligheid.
- Domotica in verzorgingstehuizen kunnen ervoor zorgen de werkdruk van personeel naar beneden kan halen
Nadeel:
- Domotica in verzorgingstehuizen kunnen ervoor zorgen dat je je minder personeel nodig hebt






























Slide 42 - Slide

Domotica
Voordelen
  • Door domotica kunnen ouderen langer thuis blijven wonen en voor verzorgingstehuizen wordt door de domotica dingen uit handen genomen voor de medewerkers.
  • Mensen worden zelfstandiger in hun dagelijks leven en zorg op afstand geeft hen het gevoel van veiligheid.
  • Domotica in verzorgingstehuizen kunnen ervoor zorgen de werkdruk van personeel naar beneden kan halen

Nadeel
  • Domotica in verzorgingstehuizen kunnen ervoor zorgen dat je je minder personeel nodig hebt
































Slide 43 - Slide