1D - wo. 24/5/2023

1D - wo. 24/5/2023
1.                                              - is iedereen er?
2.  (H) bron E : filmpje & Voca
3.  (H) bron F: tekst Comme des frères  & Voca
4.  bron G : Phrases-clés
5.  uitleg bron H : het bijvoeglijk naamwoord

  Taakwerk van deze week: laatste dia

     
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1D - wo. 24/5/2023
1.                                              - is iedereen er?
2.  (H) bron E : filmpje & Voca
3.  (H) bron F: tekst Comme des frères  & Voca
4.  bron G : Phrases-clés
5.  uitleg bron H : het bijvoeglijk naamwoord

  Taakwerk van deze week: laatste dia

     

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Ebook p. 33

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

het bijvoeglijk nw. 
- vorm en plaats van 
   het bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Slide

het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
 bv. : leuke, aardige, lieve, stomme, luie, idiote, schattige, enz.  

Slide 9 - Slide

de plaats van 't bijvoeglijk naamwoord

In het Frans is het normaal om de bijvoeglijk naamwoorden ACHTER het zelfstandig naamwoord te plaatsen.  bv:

de moderne school      =      l’école moderne
de aardige leraar            =     le professeur sympathique
de geweldige leerling  =     l’élève formidable

Slide 10 - Slide

de vorm van 't bijvoeglijk naamwoord
Het bijv. nw. in het woordenboek, is de vorm die mannelijk e.v. is.
Om het vrouwelijk te maken, moet je daaraan een E toevoegen. Het meervoud maak je door er een S achter te zetten. Als een woord vrouwelijk meervoud is, hoort er ES bij.

bv. :   le garçon idiot          (mnl e.v.)
           la fille idiote               (vrl. e.v.)
           les garçons idiots   (mnl. mv)
           les filles idiote       (vrl m.v.)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

J'ai un ......... (klein) frère.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 14 - Quiz

Tu as une ........... (klein) soeur.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 15 - Quiz

Max a deux ....... (kleine) frères.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 16 - Quiz

Lex a deux ...... (kleine) soeurs.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 17 - Quiz

des cabriolets ...
des voitures ...
une voiture ...
un cabriolet ...
vert
verte
verts
vertes

Slide 18 - Drag question

des .... voitures
des ..... footballeurs
une ... table
un ..... bureau
grand
grande
grands
grandes

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Taakwerk week 21:
maken
- Eb. p. 36: opdr. G 28 t/n 30
- Eb. p. 38: opdr. H 31 t/n 34
leren:
- Eb. p. 45: bron G : Phrases-clés FN/NF
- Eb. p. 45: bron H : de vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Slide