Start Fictie

Wat is fictie?  
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat is fictie?  

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat was fictie ook alweer?
Er zijn twee antwoorden goed.
A
een informatieve tekst
B
de feitelijke werkelijkheid
C
geschreven vanuit de fantasie van de auteur
D
een verzonnen verhaal

Slide 3 - Quiz

Hoe gaat het met het lezen?
A
Super, ik heb mijn boek al uit!
B
Goed, ik ben in de vakantie al begonnen met lezen.
C
Ik heb al een boek gekozen, maar ik ben nog niet begonnen met lezen.
D
Ik heb nog geen boek gekozen.

Slide 4 - Quiz

A1 - De kracht van verhalen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Welke groep is het grootst?
A
de sceptici of 'debunkers'
B
de fanatieke gelovigen
C
de 'je-weet-maar-nooit' gelovers
D
de ervaringsgelovigen

Slide 7 - Quiz

De groep van de sceptici of debunkers (die een goede bron willen zien) is het grootst: ongeveer 50%.

Slide 8 - Slide

Waarom heeft het niet veel zin als sceptici en 'je-weet-maar-nooit' gelovigen met elkaar in discussie gaan?

Slide 9 - Slide

Ze hebben hele andere spelregels

De sceptici willen feiten checken, maar de 'je-weet-maar-nooit' gelovige is helemaal niet geïnteresseerd in feiten, maar in waardevolle waarschuwingen. 

Slide 10 - Slide

Hoe kan het dat ook agenten broodjeaapverhalen doorvertellen?

Slide 11 - Slide

Het is verklaarbaar dat agenten broodjeaapverhalen doorvertellen, want ze horen bij de groep
A
sceptici of 'debunkers'
B
fanatieke gelovigen
C
'je-weet-maar-nooit' gelovers
D
de ervaringsgelovigen

Slide 12 - Quiz

Vraag 1a (blz. 136)
Zoek uit waar de term 'broodje aap' vandaan komt. 

Slide 13 - Slide

Vraag 1a
Het begrip broodjeaapverhaal raakte in Nederland in gebruik nadat de schrijfster Ethel Portnoy in 1978 een aantal van dit soort verhalen bundelde in een boekje met de titel ‘Broodje Aap. De folklore van de postindustriële samenleving’. De titel
‘Broodje aap’ is ontleend aan het verhaal dat er in een bepaald restaurant broodjes met apenvlees werden verkocht.

Slide 14 - Slide

Vraag 1b en 1c
Ken jij ook een ander broodjeaapverhaal?

Zijn er onderdelen in het verhaal dat je gevonden hebt, die wél waar zijn? 

Slide 15 - Slide

Vraag 2
Wat is het verschil tussen een mythe en een legende? 

Slide 16 - Slide

Vraag 2 
Een mythe is een bovennatuurlijk verhaal waarin goden, halfgoden of mythische wezens een rol spelen. 
Bij een legende is het een heilige zoals Jezus Christus of Maria
die een wonder verricht.

Slide 17 - Slide

Vraag 3
Als in een legende; berustend op de overlevering; beroemd; befaamd; fabelachtig; volgens de legende; zo beroemd dat er nog steeds over gesproken wordt.

Slide 18 - Slide

Vraag 3
Leg uit welke betekenis het woord 'legendarisch' heeft. 

Slide 19 - Slide

Vraag 4 
Bedenk zelf drie kenmerken van sprookjes.

Slide 20 - Slide

Vraag 4 
Een sprookje begint vaak met de zin ‘Er was eens…’ en eindigt met ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’. Een sprookje loopt dus altijd goed af, terwijl dit bij andere verhalen niet zo hoeft te zijn. 

De meeste verhalen spelen zich daarnaast af in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats. Bij sprookjes is de tijd en de ruimte juist niet gedefinieerd. Sprookjes zijn internationaal populair door die ongedefinieerde plaats en ruimte, zo zijn ze in meerdere landen/culturen en tijden te situeren. 

Ook de moraal (het opvoedkundige aspect) maakt sprookjes internationaal populair.

Slide 21 - Slide

Vraag 5
Waarom rijmden verhalen vroeger? Noem twee redenen. 

Slide 22 - Slide

Vraag 5 
Met rijm kon de minstreel het verhaal makkelijker onthouden en het zo goed aan het publiek overdragen. 
Hierdoor kon het publiek de moraal van het verhaal beter
onthouden.

Slide 23 - Slide

Vraag 6
Wat is volgens jou de moraal van het verhaal bij Karel ende Elegast

Slide 24 - Slide

Vraag 6
De moraal is ‘wees trouw aan God’. Door God (hier als engel hoorbaar) te gehoorzamen wordt Karel uiteindelijk een betere man. Karel ziet in dat hij zijn zwager Eggeric ten onrechte vertrouwt (Eggeric wil Karel vermoorden) en dat hij Elegast te
zwaar heeft veroordeeld (Elegast is eerder door Karel verbannen, maar Elegast neemt het desondanks op voor Karel door te vertellen over de geplande moord). 

Slide 25 - Slide

Maak een keuze: 
beantwoord twee vragen van 10, 11 en 12 

Slide 26 - Slide