Extra 2: woordsoorten

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 1 - Slide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 2 - Slide

Hoeveel zelfstandige naamwoorden ?
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 3 - Quiz

Hoeveel zelfstandige werkwoorden zijn er mogelijk in een gezegde?
A
1
B
meer dan 1

Slide 4 - Quiz

Benoem de werkwoorden.
Zullen we beginnen met de les? Wil je hier over nadenken?
A
zullen , wil
B
zullen, beginnen, wil
C
zullen, beginnen, wil nadenken
D
zullen, beginnen met, wil, over nadenken

Slide 5 - Quiz

Benoem de hulpwerkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 6 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 7 - Slide

in, onder, voor, aan, van, boven, onder,,,,,
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...

Slide 8 - Slide


Op de verjaardag waarschuwde ik haar voor de hond.
A
1 voorzetsel
B
2 voorzetsels

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide