3h - les 7 - Herhaling H4 + H6

1 / 47
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Je rijdt 30 km/h met de auto.
De motorkracht is 300 N. Hoe groot zijn de weerstandskrachten?
A
Ook 300 N
B
Kleiner dan 300 N
C
Groter dan 300 N
D
Kun je niet weten

Slide 2 - Quiz

Eerste wet van Newton

Als de resulterende kracht 0 N is, is het voorwerp in rust, of het beweegt met een constante snelheid langs een rechte lijn.

Met andere woorden:
Als er geen resulterende kracht werkt, is er geen verandering.

Slide 3 - Slide

De snelheid van tram wordt steeds kleiner.
In welke richting wijst de resulterende kracht?
A
Naar voor
B
Naar links
C
Naar rechts
D
Naar achter

Slide 4 - Quiz

Gevolgen van Fres
1) Fres wijst naar voor
     De snelheid wordt groter
2) Fres wijst naar achter
     De snelheid wordt kleiner
3) Fres wijst naar links of rechts
     De richting verandert

Slide 5 - Slide

Reken om:
20 m/s = ..... km/h
90 km/h = ..... m/s
10 m/s = ..... km/h

Slide 6 - Open question

km/h   en   m/s
Je hebt twee eenheden voor snelheid:

km/h (kilometer per uur) 
- m/s (meter per seconde)

1 m/s = 3,6 km/h

Slide 7 - Slide

(v,t)-diagram
In een (v,t)-diagram zie je
de snelheid op verschillende tijdstippen:

Slide 8 - Slide

Beschrijf hoe een vertraagde beweging eruit ziet in een (v,t)-diagram.

Slide 9 - Open question

Bewegingen herkennen









            Eenparige beweging             Eenparige versnelde beweging   Eenparig vertraagde beweging

Slide 10 - Slide


A
0,30 m/s²
B
0,60 m/s²
C
1,7 m/s²
D
3,3 m/s²

Slide 11 - Quiz

Versnelling        en       vertraging 
De snelheid neemt iedere                                            De snelheid neemt iedere 
seconde toe met 3 m/s.                                                 seconde af met 2 m/s.






Slide 12 - Slide

Sleep de juiste afbeelding naar de component
afstand
m
tijd
t
snelheid
meter per seconde
versnelling
s
meter
seconde
s
v
m/s
m/s²
meter per seconde kwadraat
a

Slide 13 - Drag question

Versnelling berekenen

Slide 14 - Slide


A
Links
B
Rechts

Slide 15 - Quiz

Oppervlaktemethode






Eenparige beweging:        Eenparig versnelde beweging
s = opp. rechthoek              s = opp. driehoek                     s = driehoek + rechthoek

Slide 16 - Slide

Tijdens een goochelshow trekt een goochelaar snel een tafelkleed onder een stapel borden vandaan. De borden blijven bijna op hun plaats liggen. Welk natuurkundig begrip verklaart waarom de borden blijven liggen?
A
Zwaartekracht
B
Wrijvingskracht
C
Traagheid
D
Snelheid

Slide 17 - Quiz

Traagheid
Hoe groter de massa van een voorwerp, hoe moeilijker het is om de snelheid/richting te veranderen

Een voorwerp met een grotere massa heeft een grotere traagheid.

Slide 18 - Slide

Een fietser duwt een kinderkar met een massa van 12,5 kg. Door zijn duw versnelt de kar met 1,8 m/s².

Slide 19 - Open question

Tweede wet van Newton
F = m × a

F: (resulterende) kracht in N
m:  massa in kg
      a: versnelling in  m/s²

Slide 20 - Slide

Remkracht berekenen
Om de remkracht van een auto te berekenen gebruik je dezelfde formule. Vaak is de remkracht de enige kracht die werkt.

F = m × a

Slide 21 - Slide

Stopafstand
Stopafstand = reactie-afstand + remweg

Slide 22 - Slide

Botsing
Bij een botsing is de tijd om te stoppen erg klein. 

De vertraging dus erg groot, want 

De kracht is dus erg groot, want F = m × a

Een grote kracht is gevaarlijk voor je lichaam.

Slide 23 - Slide

Versnelling klein maken
.


De versnelling maak je kleiner door:
- Δv klein te houden (langzamer rijden)
- Δt groter te maken (langere botsingstijd)

Slide 24 - Slide

Veiligheidsvoorzieningen
Een kreukelzone, autogordel en airbag verlengen de botsingstijd 

Slide 25 - Slide

Kracht verdelen
Als je een kracht verdeelt 
over een groter oppervlak, 
wordt de druk kleiner

Slide 26 - Slide

Zenden en ontvangen
Elektromagnetische golven worden door de zender gestuurd.
De ontvanger vangt (een deel hiervan) op. 

Slide 27 - Slide

Welke soort straling zorgt ervoor dat we licht en radiogolven ontvangen, en kan zich ook door de ruimte verplaatsen?

Slide 28 - Open question

Elektromagnetische golven
In de antenne loopt een wisselstroom met een hoge frequentie.
Daardoor worden er elektromagnetische golven in alle richtingen verstuurd.

Slide 29 - Slide

Lichtsnelheid
Elektromagnetische golven verplaatsen zich met de lichtsnelheid (symbool: c)   Ja, die van E = mc²

De lichtsnelheid is 299 792 458 m/s = 3,0 × 10⁸ m/s

Een 3 met acht nullen.

Slide 30 - Slide

De afstand van de zon tot de aarde is
ongeveer 150.000.000 km. Bereken hoeveel seconden het duurt voordat het zonlicht de aarde bereikt.

Slide 31 - Open question

Rekenen met lichtsnelheid en afstand

Slide 32 - Slide

Eigenschappen van elektromagnetische golven
Iedere golf heeft dezelfde snelheid: lichtsnelheid
De zender geeft de golf een frequentie en dus ook een golflengte
Grote frequentie is kleine golflengte.

Slide 33 - Slide

Elektromagnetisch spectrum
De golflengte bepaalt wat voor soort elektromagnetische golf je hebt:

Slide 34 - Slide

Wat betekent het wanneer straling "ioniserend" is?

Slide 35 - Open question

Ioniserende straling
Als straling wordt geabsorbeerd, komt de energie vrij. 
Straling met veel energie heet daarom ioniserend.
UV is zwak-ioniserend; röntgen en gammastraling sterk-ioniserend.

Slide 36 - Slide

Lenzen
  • Een lens zijn schijfjes glas die het licht op een bepaalde manier breekt.


Slide 37 - Slide

Lichtbundels

Slide 38 - Slide

Een evenwijdige lichtbundel valt op een lens. Er komt een divergente lichtbundel uit. Wat voor soort lens heb je?
A
Een bolle lens
B
Een holle lens
C
Een negatieve lens
D
Een positieve lens

Slide 39 - Quiz

Bolle lens
Bij een bolle lens / positieve lens
worden de lichtstralen
naar elkaar toe gebogen.

Een evenwijdige lichtbundel 
komt terecht in het brandpunt
(focus point)

Slide 40 - Slide

Holle lens


Bij een holle lens / negatieve lens
worden de lichtstralen
van elkaar af gebogen.



Slide 41 - Slide

Om een beeld te construeren gebruik je twee constructiestralen. Wat zijn de regels van deze twee stralen?

Slide 42 - Open question

Construeren van het beeld
Twee regels voor constructiestralen:

  • Lichtstralen door het middelpunt van de lens gaan langs een rechte lijn.

  • Lichtstralen evenwijdig aan de hoofdas gaan door het brandpunt.

Slide 43 - Slide

Construeren van het beeld

Slide 44 - Slide

Wat vond je het leukste van natuurkunde? En ga je volgend jaar natuurkunde doen?

Slide 45 - Open question

Aan de slag
Met de oefentoets


Neem een pen, potlood, gum, geo, rekenmachine en woordenboek mee!!!

Slide 46 - Slide

Dat was het dan...
Aju!

Slide 47 - Slide