week 21

Planning maandag
- Instructie hoofdstuk 5 Lezen (tekstdoelen)
- Zelfstandig werken

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Planning maandag
- Instructie hoofdstuk 5 Lezen (tekstdoelen)
- Zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

Doelen
  • Aan het einde van de les kan iedereen de tekstdoelen noemen.
  • Aan het einde van de les kan iedereen bij de tekstdoelen benoemen wat de schrijver wil.
  • Aan het einde van de les kan iedereen bij de tekstdoelen voorbeelden van tekstsoorten geven. 

Slide 2 - Slide

Waarom?
  • De schrijver wil met zijn tekst iets bij de lezer bereiken.
  • De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.
  • Er zijn verschillende tekstdoelen.
  • Na het tekstdoel kiest de schrijver een tekstsoort.
  • Er zijn verschillende tekstsoorten.

Slide 3 - Slide

4 tekstdoelen 
  1. Amuseren
  2. Informeren
  3. Overtuigen 
  4. Activeren

Slide 4 - Slide

Tekstdoel: vermaken/amuseren
  • Schrijver wil je vermaken (= fictieve tekst!)
  • Voorbeeld tekstsoort: verhaal, strip, mop, songtekst

Slide 5 - Slide

Tekstdoel: informeren
  • Schrijver wil dat je iets te weten komt
  • Voorbeeld tekstsoort: nieuwsbericht (krant), verslag

Slide 6 - Slide

Tekstdoel: overtuigen
  • Schrijver wil dat je het met hem eens bent (zelfde mening)
  • Voorbeeld tekstsoort: reactie op website, ingezonden brief

Slide 7 - Slide

Tekstdoel: overhalen/aansporen/activeren
  • Schrijver wil dat je iets gaat doen
  • Voorbeeld tekstsoort: reclame, advertentie, uitnodiging

Slide 8 - Slide

Aan de slag
Maak nu de opdrachten van hoofdstuk 5 Lezen 
(over tekstdoelen)

Slide 9 - Slide

Planning woensdag
- Instructie hoofdstuk 5 Woordenschat (een bekend woorddeel)
- Zelfstandig werken 

Slide 10 - Slide

Lesstof
H1 - Synoniem zoeken
H2 - Omschrijving zoeken                                          Toets 1
H3 - Voorbeeld zoeken
-----------------------------------------------------------------------
H4 - Tegenstelling zoeken
H5 - Bekend woorddeel zoeken                              Toets 2
H6 - Afbeeldingen gebruiken

Slide 11 - Slide

Woordraadstrategie: herhaling
Synoniem: woord met dezelfde betekenis.    rennen-hollen

Omschrijving: woord staat uitgelegd.   rennen is heel snel lopen

Voorbeeld:        bij rennen kun je denken aan hardlopen, mensen die een marathon rennen, rennen als je te laat bent.

Tegenstelling: Je zou ook kunnen gaan lopen in plaats van rennen.

Slide 12 - Slide

Hoofdstuk 5 Woordenschat
Je leert over de woordraadstrategie waarbij je op zoek gaat naar een bekend woorddeel.

Slide 13 - Slide

Bekend woorddeel - H5
Kijk of je een deel van het woord wel kent.

* Samenstelling: twee woorden die samen een nieuw woord vormen.
            dieren + arts = dierenarts
   Je weet wat dieren zijn en wat een arts is. Door deze twee samen te nemen weet je wat een dierenarts is.

Slide 14 - Slide

Bekend woorddeel - H5
Kijk of je een deel van het woord wel kent.

* Voorvoegsel: on-, mis-, her-, wan-, etc.
* Achtervoegsels: -vol, -loos, -lijks, etc.

Door te leren wat de voegsels betekenen, ken je ineens veel meer woorden.

Slide 15 - Slide

Bekend woorddeel - H5
Soms begrijp je een woord door je kennis uit een andere taal.

lastminutereis: je kent de Engelse woorden last (laatste) en minute (minuut); een lastminutereis is een reis die op het laatste moment wordt geboekt.

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Maak de opdrachten van Woordenschat hoofdstuk 5.

Zorg dat je ook alle opdrachten van hoofdstuk 5 Lezen af hebt.

Slide 17 - Slide