Voorbeelden:
"Hij heeft een Picasso in huis."
(Je bedoelt een schilderij van Picasso, maar noemt de maker.)
"Geef me nog een glaasje."
(Je bedoelt: de inhoud van het glas, niet het glas zelf.)
"Oranje won met 2-0."
(Je bedoelt: het Nederlandse elftal, niet letterlijk de kleur.)