This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welke landen ontstonden er na de Koude oorlog?
A
Rusland, Duitsland en Slowakije.
B
Rusland, België en Nederland.
C
Nederland, Groot-Brittanië en Luxemburg
D
Rusland, Spanje, Japan.
Slide 2 - Quiz
Welk begrip past bij deze gebeurtenis:
Slovenen, Serviërs, Bosniërs en Kroaten voerden een bloede burgeroorlog (oorlog binnen een staat). Dit ging zo ver dat Serviërs duizenden Bosnische moslims in Bosnië vermoordden.
A
De Koude Oorlog
B
Genocide
C
Communisme
D
Terrorisme
Slide 3 - Quiz
Koppel de begrippen met de juist betekenis:
Seperatisme
Burgeroorlog
Genocide
Het afscheiden van bevolkingsgroepen.
Een oorlog binnen een staat.
Volkerenmoord
Slide 4 - Drag question
Wie werd in 1999 president van Rusland?
Slide 5 - Open question
Is dit waar of niet waar?
Rusland lijfde in 2014 een deel van Oekraïne in. In 2022 brak er uiteindelijk een oorlog uit.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Wat gebeurde er in Iran waardoor er uiteindelijk een burgeroorlog uitbrak?
Er was onvrede, omdat:
A
De Verenigde Staten wilde graag de macht hebben in Iran.
B
De dictator wilde geen economische samenwerkingen met andere landen.
C
De dictator vernieuwde het land, maar alleen een kleine groep mensen hadden hier winst van.
D
De burgers wilden geen economische samenwerkingen met andere landen.
Slide 7 - Quiz
Welk begrip past er bij de gebeurtenis?
In december 2010 brak in Tunesië een opstand uit waarbij de dictator moest vluchten. De onrust sloeg over naar andere Arabische landen en er kwamen protesten.
Slide 8 - Open question
Welk begrip past er bij de situatie?
Sinds 1971 regeerde in Syrië de familie van Assad met harde hand. Protesten veranderden in een gruwelijke burgeroorlog. Het land raakte in verschillende groepen. Verschillende landen steunden een of meer van die groepen.
A
Terrorisme
B
Communisme
C
Genocide
D
Internationaal conflict
Slide 9 - Quiz
Waarom plegen mensen met radicale ideeën aanslagen in Europa?