*Spelling H4, vwo 3

Spelling H4
- afkorting
- letterwoord
- initiaalwoord
- verkorting
- symbool
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Spelling H4
- afkorting
- letterwoord
- initiaalwoord
- verkorting
- symbool

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

Afkorting

Een afkorting schrijf je met 1 of meer punten.

Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt.

Voorbeelden:

- bijvoorbeeld: bv. of bijv.

- met andere woorden: m.a.w.

- Zijne Majesteit: Z.M.

Slide 3 - Slide

Letterwoord

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van het woord of een woordgroep. Je spreekt het ook uit als een woord. Je schrijft de letterwoorden zonder punten en als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, dan gebruik je die in het letterwoord ook.

voorbeelden:

- vip (je spreekt de letters niet afzonderlijk uit, maar als woord)

- mavo (je spreekt het als woord uit)



Slide 4 - Slide

Initiaalwoord

Bij een initiaalwoord spreek je de letters wel afzonderlijk uit. Er komen geen punten tussen de letters. Als het woord met een hoofdletter wordt geschreven, dan schrijf je het initiaalwoord ook met een hoofdletter.  

Voorbeelden:

- pc (personal computer)

- NS (Nederlandse Spoorwegen)

Slide 5 - Slide

Verkorting

Een verkorting is opgebouwd uit één of meer delen van het woord. Je spreekt een verkorting uit als woord en niet als losse letters.

Voorbeelden:

- info (informatie)

- prof (professor)

Slide 6 - Slide

Symbool

Met een symbool wordt een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta genoteerd. Je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat.

Een symbool schrijf je soms met en soms zonder hoofdletter. Dat ligt aan het woord als je het voluit schrijft. Een symbool schrijf je zonder punt.

Voorbeelden:

- $ (dollarteken)

- km (kilometer)


Slide 7 - Slide

Even oefenen
Log in en klik op het juiste antwoord.

Slide 8 - Slide

pin
A
verkorting
B
letterwoord
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 9 - Quiz

H.K.H.
A
initiaalwoord
B
letterwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 10 - Quiz

aso
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 11 - Quiz

cl
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting

Slide 12 - Quiz

wc
A
initiaalwoord
B
afkorting
C
verkorting
D
symbool

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

Opdracht

Blz. 130-133

Maak opdracht 1, 2, 3 

Lees eventueel de theorie nog eens goed door

Slide 15 - Slide

Koppelteken en weglatingsstreepje

Lesdoelen:

Je weet wanneer en waar je een koppelteken en een weglatingsstreepje in een woord moet plaatsen.

Slide 16 - Slide

Gebruik koppelteken (1)


  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
staakt-het-vuren, doe-het-zelfzaak, peper-en-zoutstel

  • in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’: aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui): bio-industrie, café-eigenaar, massa-immigratie (maar: juryuitspraak, rijangst, massaontslag)

  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden:
chef-kok, hotel-restaurant, rooms-katholiek









Slide 17 - Slide

Gebruik koppelteken (2)
  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint:
&-teken, AOW-leeftijd, Sint-Bavokerk, vwo-leerling

  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn:
Noord-Italië, Zeeuws-Vlaanderen, ‘s-Gravenhage, Nieuw-Zeelandse

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: bijna-ongeluk, ex-man, interim-manager en voor een hoofdletter bij de voorvoegsels anti-, oer-, on- en pro-: anti-Russisch, on-Nederlands, pro-Amerikaans

Slide 18 - Slide

Gebruik weglatingsstreepje
  • als je een deel van een woord weglaat: voor- en tegenspoed (voorspoed en tegenspoed), kooklessen en -cursussen (kooklessen en kookcursussen), basis- en voortgezet onderwijs (basisonderwijs en voortgezet onderwijs).


Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: kleine en grote bedragen, nationale en wereldkampioenschappen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Even oefenen
Kies bij de volgende slides het juiste antwoord.

Slide 21 - Slide

Verenigde Staten
A
Met koppelteken
B
Zonder koppelteken

Slide 22 - Quiz

auto onderdeel
A
Met koppelteken
B
Zonder koppelteken (aan elkaar)

Slide 23 - Quiz

haat liefdeverhouding
A
Met koppelteken
B
Zonder koppelteken (aan elkaar)

Slide 24 - Quiz

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 25 - Quiz

Koppelteken: ja of nee?
assistent + bondscoach
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Waar doe je het weglatingsstreepje?
A
Hij geeft autorijlessen en auto-.
B
Hij geeft autorijlessen en -cursussen.

Slide 27 - Quiz

Waar komt het weglatingsstreepje?

dinsdagavond en woensdagavond
A
dinsdag- en woensdagavond
B
dinsdagavond en woensdag-
C
-avond en woensdagavond
D
dinsdagavond en -avond

Slide 28 - Quiz

Waar komt het weglatingsstreepje?

coronatest en coronavaccin
A
coronatest en corona-
B
coronatest en -vaccin
C
-test en coronavaccin
D
corona- en coronavaccin

Slide 29 - Quiz

Opdracht

Blz. 130-133

Maak opdracht 6, 7 en 8

theorie op blz. 267


Slide 30 - Slide

Werkwoordspelling
Bij spelling komt ook elke keer werkwoordspelling terug. Veel van jullie vinden de werkwoordspelling lastig. Op de volgende slide staat een filmpje met een uitgebreide uitleg over de werkwoordspelling. Bekijk dit filmpje goed!

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Opdracht
Blz. 132-133
Maak opdracht 11 en 12

Vind je dit lastig, bekijk het filmpje op de vorige dia goed. 

Slide 33 - Slide

Extra oefenen

Via de eerste onderstaande link kom je op cambiumned waar je extra kunt oefenen met werkwoordspelling. Via de tweede link kom je een pagina met extra uitleg over de werkwoordspelling.

https://www.cambiumned.nl/oefenen/spelling/werkwoordspelling/

https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/

Slide 34 - Slide