*Spelling paragraaf 5, woorden korter schrijven

Spelling par. 5
- afkorting

- letterwoord
- initiaalwoord
- verkorting
- symbool



1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling par. 5
- afkorting

- letterwoord
- initiaalwoord
- verkorting
- symbool



Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kunt afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

Afkorting

Een afkorting schrijf je met 1 of meer punten.

Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het volledige woord voorkomt.

Voorbeelden:

- bijvoorbeeld: bv. of bijv.

- met andere woorden: m.a.w.

- Zijne Majesteit: Z.M.

Slide 3 - Slide

Letterwoord

Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van het woord of een woordgroep. Je spreekt het ook uit als een woord. Je schrijft de letterwoorden zonder punten en als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, dan gebruik je die in het letterwoord ook.

voorbeelden:

- vip (je spreekt de letters niet afzonderlijk uit, maar als woord)

- mavo (je spreekt het als woord uit)



Slide 4 - Slide

Initiaalwoord

Bij een initiaalwoord spreek je de letters wel afzonderlijk uit. Er komen geen punten tussen de letters. Als het woord met een hoofdletter wordt geschreven, dan schrijf je het initiaalwoord ook met een hoofdletter.  

Voorbeelden:

- pc (personal computer)

- NS (Nederlandse Spoorwegen)

Slide 5 - Slide

Verkorting

Een verkorting is opgebouwd uit één of meer delen van het woord. Je spreekt een verkorting uit als woord en niet als losse letters.

Voorbeelden:

- info (informatie)

- prof (professor)

Slide 6 - Slide

Symbool

Met een symbool wordt een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta genoteerd. Je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat.

Een symbool schrijf je soms met en soms zonder hoofdletter. Dat ligt aan het woord als je het voluit schrijft. Een symbool schrijf je zonder punt.

Voorbeelden:

- $ (dollarteken)

- km (kilometer)


Slide 7 - Slide

Even oefenen
Log in en klik op het juiste antwoord.

Slide 8 - Slide

pin
A
verkorting
B
letterwoord
C
symbool
D
initiaalwoord

Slide 9 - Quiz

H.K.H.
A
initiaalwoord
B
letterwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 10 - Quiz

aso
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 11 - Quiz

cl
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting

Slide 12 - Quiz

wc
A
initiaalwoord
B
afkorting
C
verkorting
D
symbool

Slide 13 - Quiz

Filmpje
Filmpje Nieuw Nederlands

Slide 14 - Slide

Opdracht
Nieuw Nederlands online, cursus 7 spelling, paragraaf 5
Maak opdracht 1, 2, 3, 4, 5. Maak eventueel meer opdrachten om extra te oefenen. De opdrachten met een ster zijn moeilijkere opdrachten. 
Geen laptop?: maak de opdrachten in je boek vanaf blz. 252

Slide 15 - Slide