Financiële Planning: Investeringen -Exploitatie-Kosten

Financiële Planning: Investeringen en Exploitatie
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1,4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Financiële Planning: Investeringen en Exploitatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les zul je het verschil begrijpen tussen een investeringsbegroting en exploitatiebegroting, evenals de verschillende kostensoorten.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over het verschil tussen een investeringsbegroting en exploitatiebegroting?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Grondregel
Een begroting is opgemaakt excl. btw

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Basis van de boekhouding
Maak onderscheid tussen:
kosten en opbrengsten >  van invloed op waarde bedrijf,
bepalen winst of verlies
uitgaven en inkomsten> betrekking op portemonnee en bankrekening, kas & bank = liquide middelen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 1: Wat is een investeringsbegroting?
Een investeringsbegroting is een overzicht van de verwachte kosten en opbrengsten van investeringen in vaste activa, zoals gebouwen, machines en voertuigen.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 2: Wat is een exploitatiebegroting?
Een exploitatiebegroting is een overzicht van de verwachte kosten en opbrengsten van de dagelijkse bedrijfsactiviteiten, zoals inkoop, verkoop en personeelskosten.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 3: Verschil tussen investeringsbegroting en exploitatiebegroting
Het belangrijkste verschil tussen een investeringsbegroting en exploitatiebegroting is:
Investeringsbegroting =betrekking heeft op vaste activa, 
Exploitatiebegroting = betrekking heeft op dagelijkse bedrijfsactiviteiten.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 4: Kostensoorten
Er zijn verschillende kostensoorten, zoals:
- vaste kosten, 
- variabele kosten, 
- directe kosten en 
-  indirecte kosten.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 5: Vaste kosten
Vaste kosten zijn kosten die niet veranderen,

ongeacht de productie- of verkoophoeveelheid, zoals huur, salarissen en verzekeringen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Vaste kosten
Huurkosten.
Hypotheekkosten.
Rentelasten.
Administratiekosten.
Softwarekosten.
Afschrijvingskosten van auto's.
Afschrijvingskosten van machines.
Kosten voor vast personeel.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 6: Variabele kosten
Variabele kosten zijn kosten die veranderen op basis van de productie- of verkoophoeveelheid, zoals grondstoffen en energiekosten.

Kosten die pas ontstaan als er geproduceerd of verkocht wordt.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Variabele kosten
Grondstoffen,
Elektriciteit (als deze belangrijk is voor je productie), Verpakking- en transportkosten
Personeel- flex werkers


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 7: Directe kosten
Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks toewijsbaar zijn aan een specifiek product of project.

Variabele kosten zijn meestal directe kosten.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Directe kosten
Bedrijf T-shirts verkoopt:
de kosten voor de stof en de inkt die worden gebruikt om de T-shirts te maken.
Arbeidskosten voor werknemers die direct betrokken zijn bij de productie van een product of het verlenen van een dienst,

(Grondstoffen voor een productieproces.) 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 8: Indirecte kosten
Indirecte kosten zijn kosten die niet direct toewijsbaar zijn aan een specifiek product of project, zoals algemene administratiekosten.

Vaste kosten zijn meestal indirecte kosten (=bedrijfskosten)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Indirecte kosten
 salariskosten voor management en administratie,
kosten voor verzekeringen,
huurkosten voor kantoorruimte
kosten voor marketing- en verkoopinspanningen.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Vaste kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de omzet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Het aantal producten of diensten dat een bedrijf verkoopt, noem je de ...
A
Omzet
B
Afzet
C
Variabele kosten
D
Vaste kosten

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

De grondstoffen die je nodig hebt om je producten te maken zijn
A
vaste kosten
B
variabele kosten

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welke onderstaande kosten behoren tot vaste kosten (geen variabele kosten)
A
Huur van een hijskraan
B
Salaris metselaar
C
salaris ZZP-er
D
Kosten van het materiaal

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Loon kosten vast personeel vallen onder?
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Als de kosten veranderen , wanneer de omzet verandert, heb je het over....
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten
C
Directe kosten
D
Indirecte kosten

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Kosten waarvan je weet waaraan ze besteed zijn , noem je ?
A
Variabele kosten
B
Vaste kosten
C
Directe kosten
D
Indirecte kosten

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Variabele kosten zijn...
A
kosten die hetzelfde blijven als de omzet veranderd
B
kosten die veranderen als de omzet veranderd
C
kosten die elke maand hetzelfde zijn

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Dit is een directe kost:
A
Afschrijvingskosten voor machine van meerdere producten
B
Verwarmingskosten
C
Grondstofkosten

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn directe kosten
A
kosten waarvan je niet precies weet voor welk product zijn gemaakt
B
kosten waarvan je niet weet voor welk productie groep ze zijn gemaakt
C
kosten waarvan je precies weet voor welk productie groep ze zijn gemaakt
D
kosten waarvan je precies weet voor welk product ze zijn gemaakt

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen voorbeeld van directe kosten?
A
Kosten voor grondstof
B
Verpakkingskosten
C
loonkosten accountmanager die één productsoort verkoopt
D
Rentekosten

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn directe kosten
A
kosten waarvan je niet precies weet voor welk product zijn gemaakt
B
kosten waarvan je niet weet voor welk productie groep ze zijn gemaakt
C
kosten waarvan je precies weet voor welk productie groep ze zijn gemaakt
D
kosten waarvan je precies weet voor welk product ze zijn gemaakt

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen voorbeeld van indirecte kosten?
A
Grondstofkosten
B
Transportkosten
C
Loonkosten directeur
D
Afschrijvingskosten gebouw

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Indirecte kosten zijn kosten die makkelijk kunnen worden toegerekend aan product
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 33 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 34 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.