Kapitel 1 - Lektion 1 (Mittwoch, den 20. September)

Kapitel 1 - Lektion 1
1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kapitel 1 - Lektion 1

Slide 1 - Slide

Das Programm
  • Grammatik A - De voltooid tegenwoordige tijd (das Perfekt)
  • Fragewörter
  • Aufgaben Kapitel 1 - Lektion 1
  • Nachbesprechen
  • Fragen?
Mittwoch, den 20. September

Slide 2 - Slide

Lernziele - Leerdoelen
Leerdoel: Ik kan de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) gebruiken. 

Leerdoel: Ik kan een tekst over de stad “Salzburg” begrijpen.





Slide 3 - Slide

De voltooid tegenwoordige tijd (das Perfekt)
Om de v.t.t. in het Duits te maken heb je de juiste vorm van 
haben/sein + het voltooid deelwoord van het werkwoord nodig. 

--> Weet je nog hoe je de onregelmatige werkwoorden haben
       en sein moet vervoegen? 

Slide 4 - Slide

das Perfekt
Om de v.t.t. in het Duits te maken heb je de juiste vorm van 
haben/sein + het voltooid deelwoord van het werkwoord nodig. 

--> Weet je nog hoe je de onregelmatige werkwoorden haben
       en sein moet vervoegen? 


Slide 5 - Slide

haben/sein/werden Präsens
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er/sie/es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie/Sie
haben
sind
Tegenwoordige tijd van haben en sein

Slide 6 - Slide

Partizip Perfekt (= volt. deelw.)
Das Partizip Perfekt machst du also mit ge- + Verbstamm + t
machen --> gemacht
wohnen --> gewohnt

Ter vergelijking: in het Nederlands ge + stam + d of t 

maken --> gemaakt   wonen --> gewoond

Slide 7 - Slide

Het voltooid deelwoord van haben en sein
haben -> gehabt
ich habe gehabt, du hast gehabt, er/sie/es hat gehabt, wir haben gehabt, ihr habt gehabt, sie haben gehabt
sein -> gewesen
ich bin gewesen, du bist gewesen, er/sie/es ist gewesen, wir sind gewesen, ihr seid gewesen, sie sind gewesen




Slide 8 - Slide

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hat
hast
haben
haben
habe
habt

Slide 9 - Drag question

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 10 - Drag question

Voltooid deelwoord van haben/sein
A
gehast, geweest
B
gehabt, gewesen
C
gehabt, geseid
D
gehast, gewesen

Slide 11 - Quiz

v.t.t. vorm van haben/sein + voltooid deelwoord

(sein) _____ ihr im Juli noch im Urlaub ____?
A
Seid, gewesen
B
Habt, geweesen
C
Sind, gewiesen
D
Haben, wesen

Slide 12 - Quiz

An die Arbeit
Kapitel 1, Lektion 1 - Aufgaben: 1 t/m 11.

Slide 13 - Slide