(de laatste 4 zal jij niet heel vaak gebruiken, denk ik)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat zijn voegwoorden...?
Voegwoorden zijn:
En, maar, want, of, omdat, zodat,
doordat, terwijl, daardoor, dat, nadat, als,
indien, opdat, noch, doch
(de laatste 4 zal jij niet heel vaak gebruiken, denk ik)
Slide 1 - Slide
Wat ga ik leren?
Jij gaat leren hoe je een voegwoord in een zin gebruikt om van twee zinnen één zin te maken.
Wat is een voegwoord?
Een voegwoord 'plakt' twee zinnen aan elkaar en zorgt ervoor dat twee (of meer) zinnen met hun eigen 'mededeling' of 'boodschap' samen één goede zin vormen.
Slide 2 - Slide
En
De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.
De juf leest een boek en de kinderen luisteren.
Slide 3 - Slide
Of
Wil je een koekje of wil je een appel?
Ik ga naar de speeltuin of ik ga naar mijn vriendje.
Slide 4 - Slide
Maar
Daan wil graag op voetbal, maar dat mag niet van zijn moeder.
Ik wil buiten fietsen, maar het regent veel te hard.
Slide 5 - Slide
Want
Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
Hij trakteert op snoep, want hij is vandaag jarig.
Slide 6 - Slide
Dus
Het is droog, dus we kunnen buiten spelen.
Ik ben ziek, dus ik ga niet naar school.
Slide 7 - Slide
Ik drink geen koffie, ... wel thee.
A
En
B
Maar
Slide 8 - Quiz
Ik doe een muts op, ... ik heb koude oren.
A
Want
B
En
Slide 9 - Quiz
Wil jij koffie ... chocolademelk?
A
Maar
B
Of
C
Want
D
Dus
Slide 10 - Quiz
Het water in de sloot is bevroren, ... het is koud geweest vannacht.
A
Of
B
En
C
Maar
D
Want
Slide 11 - Quiz
Ik vind schaatsen leuk, ... mijn zusje vindt het te koud.