Passé composé extra oefeningen

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Passé composé extra oefeningen

Verschil présent - passé composé

Présent	Passé composé
Ik werk	Ik heb gewerkt
Je travaille	J'ai travaillé
Wij kopen	Wij hebben gekocht
Nous achetons	Nous avons acheté

le verbe être

je	suis
tu	es
il / elle/ on	est
nous	sommes
vous	êtes
ils / elles	sont

ik	ben
jij	bent
hij / zij / men	is
wij	zijn
jullie / u	zijn / bent
zij [mmv / vmv]	zijn

il/elle/on est

nous sommes

vous êtes

ils/elles sont

tu es

je suis

wij zijn

zij zijn (mnl &vrl)

ik ben

u bent & jullie zijn

jij bent

hij/zij/men is (wij zijn)

Wanneer is het hulpwerkwoord

AVOIR en wanneer ÊTRE ?

Meestal is het hulpwerkwoord

AVOIR,

maar de volgende werkwoorden

hebben als hulpwerkwoord

ÊTRE:

aller	gaan
venir	komen
arriver	aankomen
partir	vertrekken
entrer	naar binnen gaan
sortir	uitgaan

?

monter	naar boven gaan, instappen
descendre	naar beneden gaan, uitstappen
rester	blijven
rentrer	naar huis gaan
retourner	teruggaan
tomber	vallen

Regel van passé composé

1. Het hulpwerkwoord

        2. Een voltooid deelwoord

Passé composé

(ik ben gebleven)

ÊTRE (hulpwerkwoord)

je suis

tu es

il, elle, on est

nous sommes

vous êtes

ils, elles sont

VOLTOOID 

DEELWOORD

LET OP: Mannelijk of vrouwelijk of meervoud

	MAN.	VR.
EV.	-	e
MV	s	es

Uitvoering

Let op!

Alléén met ‘être’ past het voltooid deelwoord zich aan, aan het onderwerp.

Dus:

Uitvoering

	Mannelijk
Enkelvoud	Il est tomb é

	Vrouwelijk
Enkelvoud	Elle est tomb é e

	Mannelijk
Meervoud	Ils sont tomb é s

	Vrouwelijk
Meervoud	Elles sont tomb é es

é: voltooid deelwoord -er.   

Passé composé(voltooid deelwoord)

1. J'ai dansé => ik heb gedanst 

2. J'ai choisi => ik heb  gekozen

3. J'ai vendu => ik heb verkocht

Ecrivez les réponses en phrases complètes (vorm + voltoid deelwoord):
1. Je ______ (sortir) avec Emeline et

2. Nous ________ (aller) à Montmartre

3. Vous ________ (arriver) là-bas à quelle heure?

4. Nous ________ (arriver) vers deux heures

5. Vous ________ (monter) par le funiculaire?

6. Nous ________ (monter) par l'escalier

7. Puis Emeline ________ (rester) sur la terrasse

8. Moi, je _______ (entrer) dans l'église

9. Et vous _______ (partir) à quelle heure?

10. Nous _______ (partir) à quatre heures et demie

11. Nous _______ (aller) au café

12. Nous _______ (rester) là-bas jusqu'à six heures

13. Puis nous _______ (rentrer) en métro