Basisstof 3: Monohybride kruisingen en stambomen

Thema 3
Basisstof 3: Monohybride kruisingen + stambomen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 3
Basisstof 3: Monohybride kruisingen + stambomen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Leerdoelen doornemen
  • Herhaling
  • Uitleg basisstof 2: Genenparen + basisstof 3: Monohybride kruisingen
  • Aan het werk!

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Van een monohybride kruising een kruisingsschema opstellen
  • De frequentie van genotypen en fenotypen uit een kruisingsschema bepalen
  • Een stamboom aflezen en gebruiken bij het oplossen van erfeliljkheidsvraagstukken

Slide 3 - Slide

Belangrijkste begrippen
Fenotype: Alle uiterlijke kenmerken van een organisme. Komt tot stand door combinatie van genotype en milieufactoren.
Genotype: Alle erfelijke eigenschappen van een organisme. Komt tot stand op het moment van bevruchting.
Dominant: Wordt aangegeven met een hoofdletter. Komt ook tot uiting in het fenotype bij één letter.
Recessief: Wordt aangegeven met kleine letter. Alleen bij homozygoot komt dit tot uiting in het fenotype.

Slide 4 - Slide

Opdracht 28
Wat: Opdracht 28 uit je boek
Hoe: Stilte
Tijd:  Min
Hulp: Kijk in je boek/steek je vinger op
Klaar: Snapte je alles? Verder werken aan de opdrachten in je boek. 
Vond je het nog lastig? Doe dan de volgende opgaven mee.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

F2 bij monohybride kruising
  • De kinderen (F1) van de oudergeneratie (P) krijgen vaak zelf ook nog kinderen.
  • Deze generatie noem je F2 (de tweede generatie nakomelingen) 
  • Nakomeling uit F1 x Nakomeling uit F1 = F2 (tweede generatie nakomelingen)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Werken met stambomen
  • Met een stamboom wordt snel overzichtelijk welke fenotypen (en dus genotypen) er aanwezig zijn in een familie.
  • Er is onderscheid tussen mannen (vierkant) en vrouwen (rond).
  • De fenotypen worden aangegeven met een kleur/arcering. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Opgave stamboom
Welke eigenschap is dominant? Wit of zwart? Leg uit.
Geef, indien mogelijk, de genotypen van de verschillende cavia's.

Slide 23 - Slide

Antwoorden stamboom opgave
  • Zwart is dominant. Cavia 11 en 12 zijn zelf zwart en krijgen een witte dochter; zij moeten beiden heterozygoot zijn.
  • Aa: 1, 3, 5, 6, 8, 11, 12, 13, 14 en aa: 2, 4, 7, 9, 15.
  • Van cavia 10 en 16 weet je niet zeker of de cavia AA of Aa is.
  • Van 10 zijn de genotypen van de ouders niet bekend en er zijn alleen zwarte nakomelingen.
  • Van 16 zijn de ouders beiden heterozygoot.
  • Vraag: Hoe groot is de kans dat cavia 16 genotype AA heeft?

Slide 24 - Slide

Aan het werk!
Wat: Basisstof 2 en 3 van thema 3
Hoe: Fluisteren met je buur
Tijd: 15 minuten
Hulp: Kijk nog eens in je boek/binas en overleg met je buur. Steek anders je vinger op!
Klaar: Nakijken + verbeteren
Uitkomst: Basisstof 2 van thema 3 is af

Slide 25 - Slide