5.8.1: td en bn

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek



Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lezen en huiswerk check
Tijdens het stillezen, controleer ik het huiswerk van enkele leerlingen. Leg dus je werk open voor je op tafel bij opdr. 8, 13, 11
Huiswerk niet gemaakt is voor de volgende les 1x overschrijven van de woordenlijst. 
1mB
1mC
timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Woorden leren
Je krijgt 3 minuten om de eerste 10 woorden van de woordenlijst te leren. Je doet dat in stilte. 

Dat kan op de volgende manieren:
- Dek de betekenis af en omschrijf het woord. Eerst op volgorde, daarna door elkaar.
- Dek het woord af en benoem het woord bij de betekenis. Eerst op volgorde, daarna door elkaar.
- Schrijf de woorden met betekenis over. 
- Maak zinnen met de woorden. 
- Eigen ideeën en manier om te leren mag ook. 


timer
3:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Terugblik
In welke zinnen wordt een uitdrukking gebruikt.  

a. Als je dat nog wilt afmaken, moet je nu de handen uit de mouwen steken.  
b. Ik laat hem maar een beetje met rust; hij moet al zo op zijn tenen lopen. 
c. Ze is heel prettig om mee om te gaan; ze heeft het hart op de tong.  
d. Stom, ik heb die som overgeslagen; ik was nogal duf in mijn hoofd. 
e. Ze hebben ons gezien! We moeten ons snel uit de voeten maken! 


Slide 5 - Slide

a,b,c,e
Lesdoelen 
In deze paragraaf leer je:

  • hoe je een tegenwoordig deelwoord vormt;
  • hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt;
  • hoe je trappen van vergelijking maakt;
  • wanneer je als en dan gebruikt;
  • twintig dicteewoorden.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Voorkennis
Maak in stilte opdracht 1 op blz. 118 voor jezelf

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 1
a Bij het schooltoernooi darts was Niels beter dan de favoriet Max. 
b Iedereen vond Niels bijna net zo goed als Michael van Gerwen. 
c Juichend nam hij zijn gewonnen medaille in ontvangst. 
d Niels keek wel bedroefder dan de meeste winnaars doen. 
e ‘Tja,’ zei Niels treurend, ‘het is geen gouden, maar een plastic medaille.’ 
f ‘Maar,’ lachte hij stralend, ‘ik heb wel meer medailles gewonnen dan jullie!’ 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Tegenwoordig deelwoord
Vorm van een werkwoord die aangeeft dat een handeling nog bezig is. Ook wel het onvoltooid deelwoord genoemd.
Je vormt een tegenwoordig deelwoord door een -d achter de infinitief te zetten

fluiten – fluitend: De postbode brengt fluitend de post rond.
mopperen – mopperend: De spelers verlieten mopperend het veld.

zie ook stroomschema ww-spelling

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

ff oefenen
Noteer het tegenwoordig deelwoord voor jezelf en overleg daarna met je buur. 


(huilen) Er stond een ____________________ kind op de stoep. 
(blaffen) ___________________ honden bijten niet.  

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat hoort bij een zelfstandig naamwoord en een kenmerk toevoegt aan dit zelfstandig naamwoord.

Lees met je buur de leertekst op blz. 119 en maak vervolgens samen opdracht 3. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Zijn er nog vragen of onduidelijkheden?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk

hoofdstuk 5, §5.8 spelling, opdracht 4,5 en 6

Voor degene die het fijn vinden zal ik de eerste twee van elke opdracht voor- en samendoen. 

Klaar?
1. nakijken
2. woorden leren
timer
10:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
De doelen van deze les waren: 
  • hoe je een tegenwoordig deelwoord vormt;
  • hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt;




Maak de volgende oefeningen eens om te kijken of je deze doelen beheerst:

1. noteer de td
a. (spelen) De ___ katten gooiden een vaas om.
b. (hinniken) We hoorden een ___ paard.

2. noteer het juiste bn
a. (stof) een ___ tas
b. (ijzeren) een ___ lepel
c. (verbreden) Met die ___ banden heb je veel meer grip.
d. (maken) Dit is een op maat ___ pak.

Slide 14 - Slide

1a. spelende
1b. hinnikend

2a. stoffen
2b. ijzeren
2c. verbrede
2d. gemaakt

Vul in hoeveel je er goed had?
06

Slide 15 - Poll

This item has no instructions

Huiswerk
afmaken 
Hoofdstuk 5, §5.8 spelling, opdracht 4, 5 en 6

Slide 16 - Slide

This item has no instructions