2H - Oefentoets Kapitel 4

2H -  Oefentoets Kapitel 4
1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

2H -  Oefentoets Kapitel 4

Slide 1 - Slide

Onderwerpen
Woordjes Lektion 1 t/m 6
Redemittel Lektion 6

Grammatik A: Voorzetsels met de 4e naamval
Grammatik B: Persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval
Grammatik C: Verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Grammatik E: Zeitangaben

Slide 2 - Slide

Wörter

Slide 3 - Slide

Vertaal:
der Wettbewerb

Slide 4 - Open question

Vertaal:
der Eintritt

Slide 5 - Open question

Vertaal:
leicht

Slide 6 - Open question

Vertaal:
zeilen

Slide 7 - Open question

Vertaal:
voetballen

Slide 8 - Open question

Vertaal:
an der Reihe sein

Slide 9 - Open question

Vertaal:
die Klassenarbeit

Slide 10 - Open question

Vertaal:
frech

Slide 11 - Open question

Vertaal:
geschiedenis

Slide 12 - Open question

Vertaal:
aardrijkskunde

Slide 13 - Open question

Grammatik A: Voorzetsels met 4e naamval

Slide 14 - Slide

Wat zijn de 5 voorzetsels die bij de 4e naamval horen?

Slide 15 - Mind map

Wann kommt (jouw) ... Vater?
A
dein
B
sein
C
deinen
D
seinen

Slide 16 - Quiz

Was hast du für (mij) ... gekauft?
A
mir
B
ich
C
mich
D
dir

Slide 17 - Quiz

Sie findet keine Lösung für (dit) ... Problem (o).
A
dies
B
dieses
C
dir
D
den

Slide 18 - Quiz

Sie gewinnt oft gegen (mijn) ... Schwester.
A
mein
B
meine
C
sein
D
meinen

Slide 19 - Quiz

Wir sitzen um d... Tisch (m).
A
der
B
dem
C
den

Slide 20 - Quiz

Ich möchte (een) .. Hund (m)
A
einen
B
ein
C
keine
D
eine

Slide 21 - Quiz

B: Persoonlijk voornaamwoord in 4e naamval

Slide 22 - Slide

Alles dreht um ... (hen)
A
sie
B
ihn
C
dich
D
euch

Slide 23 - Quiz

Mario kommt. Patrick spielt heute Tennis gegen ... (hem).
A
er
B
ihm
C
es
D
ihn

Slide 24 - Quiz

Das Sportprogrammheft ist für ... (U)
A
Ihnen
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 25 - Quiz

Wann holt der Trainer .... (jullie) ab?
A
uns
B
dich
C
euch
D
ihr

Slide 26 - Quiz

Ich habe ... (haar) leider nicht gesehen.
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
er

Slide 27 - Quiz

Er hat ... (mij) tatsächlich überholt.
A
ich
B
mich
C
dir
D
dich

Slide 28 - Quiz

C: Verschil persoonlijke en bezittelijk voornaamwoorden

Slide 29 - Slide

Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je al in het Duits?

Slide 30 - Mind map

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Duits?

Slide 31 - Mind map

Ich sehe er / seinen Hund (m)
A
er
B
seinen

Slide 32 - Quiz

Ihre / Sie Freundin (v) spielt Baskteball
A
Ihre
B
Sie

Slide 33 - Quiz

Unser / uns Verein (m) feiert ein Sportfest.
A
Unser
B
uns

Slide 34 - Quiz

Er / sein lacht.
A
er
B
ihn

Slide 35 - Quiz

Das ist ihr / ihre Auto (o).
A
ihr
B
ihre

Slide 36 - Quiz

Wir sehen euer / euch morgen!
A
euer
B
euch

Slide 37 - Quiz

Grammatik E - Zeitangaben

Slide 38 - Slide

Welk voorzetsel moet je gebruiken?

... Freitag habe ich Deutschunterricht.
A
im
B
am
C
um
D
von...bis

Slide 39 - Quiz

Welk voorzetsel moet je gebruiken?

... Sommer haben wir Sommerferien.
A
im
B
am
C
um
D
von...bis

Slide 40 - Quiz

Welk voorzetsel moet je gebruiken?

Ich habe .... drei Uhr Klavierunterricht.
A
im
B
am
C
um
D
von....bis

Slide 41 - Quiz

Welk voorzetsel moet je gebruiken?

Heute Abend haben wir ... neun Uhr eine Party.
A
im
B
am
C
um
D
von....bis

Slide 42 - Quiz

Welk voorzetsel moet je gebruiken?

Wir sind .... April ..... Juni in Australien.
A
im
B
am
C
um
D
von....bis

Slide 43 - Quiz

Wie spät ist es?

Slide 44 - Open question

Wie spät ist es?

Slide 45 - Open question

Wie spät ist es?

Slide 46 - Open question

Wie spät ist es?

Slide 47 - Open question

Wie spät ist es?

Slide 48 - Open question

Wie spät ist es?

Slide 49 - Open question