bovenbouw AK Geografische vaardigheden

Vaardigheden en werkwijzen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vaardigheden en werkwijzen

Slide 1 - Slide

Geografische werkwijzen
Geo = aarde 
Grafie = (be)schrijven

  1. Geografisch beeld  
  2. Geografische dimensies
  3. Wisselen van ruimtelijk schaalniveau
  4. Vergelijkingen in tijd en ruimte 
  5. Relaties leggen (intern en extern)


Slide 2 - Slide

Geografisch beeld
Omschrijving van een gebied met een beschrijving van de volgende kenmerken:

1. de ligging
2. de gebiedskenmerken
3. de bevolkingskenmerken
4. de interne en externe relaties

Slide 3 - Slide

1. Ligging
- Absolute ligging: lengte en breedtegraad, bijv.: 22°ZB en 43°WL

- Relatieve ligging: ligging ten opzichte van andere plaatsen/verschijnselen, uitgedrukt in tijd, kosten, moeite

Slide 4 - Slide

Welke stad ligt op 22°ZB en 43°WL?
A
Rio de Janeiro
B
New York
C
Kaapstad
D
Miami

Slide 5 - Quiz

2. Gebiedskenmerken
Eigenschappen van een gebied, vaak zichtbaar in het landschap, bijv.
 

Natuurlijke omgeving (fysisch milieu):
bodem, water, reliëf, zeestromen, grondstoffen enz.



Inrichting: bodemgebruik, vorm van bebouwing, infrastructuur, stedelijke bebouwing


Slide 6 - Slide

3. Bevolkingskenmerken
1.Culturele kenmerken: aangeleerd gedrag, zoals taal, gewoonten, normen, waarden, geschiedenis enz.

2. Demografische kenmerken: omvang, groei en 
verandering in de samenstelling van de bevolking


3. Economische kenmerken: werkloosheid, 
inkomen, import en export, bestaansmiddelen enz.


4. Politieke kenmerken: verdeling van macht, staatsvorm.

Slide 7 - Slide

Met welk bevolkingskenmerk
heeft de foto te maken?
A
Culturele kenmerken
B
Demografische kenmerken
C
Economische kenmerken
D
Politieke kenmerken

Slide 8 - Quiz

Met welk bevolkingskenmerk
heeft de foto te maken?
A
Culturele kenmerken
B
Demografische kenmerken
C
Economische kenmerken
D
Politieke kenmerken

Slide 9 - Quiz

4. Interne & externe relaties
Interne relaties: contacten tussen bedrijven, instellingen en organisaties binnen een regio.

Externe relaties: contacten met andere regio's. Forensisme is bijv. een externe relatie van een stad.

Slide 10 - Slide

Wisselen van ruimtelijk schaalniveau
  • lokale schaal: plaatselijk 
  • regionale schaal: landsdeel, provincie of streek
  • nationale schaal:  landelijk 
  • continentale scaal: een werelddeel of continent
  • mondiale schaal: de wereld 
  • Fluviale schaal

Slide 11 - Slide

Wisselen van schaalniveau

Slide 12 - Slide

Wisselen van schaalniveau

Slide 13 - Slide

Wisselen van schaalniveau

Slide 14 - Slide

Wisselen van schaalniveau

Slide 15 - Slide

Wisselen van schaalniveau

Slide 16 - Slide

Schrijf de vraag en het antwoord in je schrift.
  1. Waarom groeit de bevolking?
  2. Hoe verschilt de groei van de bevolking per land?
  3. Waarom wonen op sommige plekken veel mensen?
  4. Waarom wonen op sommige plekken weinig mensen?
Bijzonder schaalniveau: 
  • Fluviale schaal = stroomgebied van een rivier.

Slide 17 - Slide

fysisch-geografische dimensie
politieke dimensie
demografische dimensie
sociaal-culturele dimensie
economische dimensie
Sushi
sterftecijfer
gletsjerdal
Beroepsbevolking
Good Gouvernance

Slide 18 - Drag question

mondiaal
lokaal
regionaal
nationaal
continentaal

Slide 19 - Drag question

Geografische dimensies

  • Bij de fysische dimensie bekijk je natuurlijke onderwerpen, zoals het klimaat of de bodem.
  • Bij de economische dimensie gaat het om geld verdienen en de werkgelegenheid. 
  • De sociaal-culturele dimensie heeft te maken met talen, godsdiensten, leefomstandigheden en andere kenmerken van de bewoners. 
  • Bij de demografische dimensie gaat het om het aantal mensen de verandering daarin.
  • Bij de politieke dimensie let je op wie het voor het zeggen heeft, bijvoorbeeld de invloed van ministerie of belangengroep. 

Slide 20 - Slide

Vergelijkingen in tijd en ruimte
Het gaat er hier om dat je van twee of meer gebieden/verschijnselen 
de overeenkomsten en de verschillen kunt opnoemen. 
Je maakt een vergelijking en daarbij is het belangrijk dat je steeds 
twee dezelfde factoren met elkaar vergelijkt. 
Stel dat je de economische situatie van Nederland 
met die van India wilt vergelijken, dan is het belangrijk 
dat je bijvoorbeeld voor beide landen het BNP per hoofd 
neemt en niet het BNP per hoofd voor Nederland en het 
BNP voor India. Ook is het belangrijk dat wat je noemt 
voor het ene land, je ook noemt voor het andere land.

Slide 21 - Slide

Vergelijkingen in tijd en ruimte

Slide 22 - Slide

Geografische vragen stellen
  • beschrijvende geografische vragen
  • verklarende geografische vragen 
  • voorspellende geografische vragen 
  • waarderende geografische vragen 
  • geografische vragen gericht op keuzes en oplossingen.

Slide 23 - Slide

Stel een beschrijvende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 24 - Open question

Stel een waarderende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 25 - Open question

Stel een beschrijvende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 26 - Open question

Stel een verklarende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 27 - Open question

Stel een beschrijvende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 28 - Open question

Stel een voorspellende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 29 - Open question

Stel een beschrijvende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 30 - Open question

Stel een probleemoplossende geografische vraag bij deze afbeelding.

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide