Herhalingsweek periode 4

1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Agenda
  • Quiz lesstof 
  • Herhaling uitleg waar nodig
  • Morgen

Neem je boek mee naar de Troublespeech! (beoordelingsmodel)

Slide 2 - Slide

Drogredenen
Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Vind je het gek dat ze niet opletten in de les?
A
Vals dilemma
B
Verkeerde vergelijking
C
Oorzaak-gevolg
D
Ontduiken bewijslast

Slide 3 - Quiz

Over welke drogredenen hebben wij het hier?

Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek.
A
ontduiken van bewijslast
B
cirkelredenering
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
verkeerde vergelijking

Slide 4 - Quiz

drogredenen:
Je weet niks van gezond leven, want je drinkt zelf ook alcohol.
A
cirkelredenering
B
ontduiken van bewijslast
C
verkeerde vergelijking
D
persoonlijke aanval

Slide 5 - Quiz

Kies de juist drogredenen. Sinds de uitvinding van de rekenmachine kan niemand meer rekenen.
A
persoonlijke aanval
B
bespelen van het publiek
C
vertekenen van het standpunt
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

Slide 6 - Quiz

Drogredenen:
'Als je deze tandpasta gebruikt, zul je nooit meer gaatjes hebben.'

A
Verkeerde vergelijking
B
Vals dilemma
C
Overdrijven voor- of nadelen
D
Onjuist beroep oorzaak-gevolg

Slide 7 - Quiz


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 8 - Quiz

Deze argumentatie is ...
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
D
onder- en neven- schikkend

Slide 9 - Quiz


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
Nevenschikkend afhankelijk

Slide 10 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden door stortbuien in China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Slide 11 - Quiz

Welke tekstsoort kom je tegen bij alle tekstdoelen?
A
betoog
B
beschouwing
C
column
D
recensie

Slide 12 - Quiz

Tekstsoorten

Doel van een krantenbericht
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Amuseren

Slide 13 - Quiz

De hoofdgedachte is een constatering. Tekstsoort:
A
uiteenzetting
B
beschouwing
C
betoog

Slide 14 - Quiz

Welke tekstsoort weerlegt tegenargumenten?
A
Betoog
B
Beschouwing
C
Uiteenzetting

Slide 15 - Quiz

Tekstsoorten

Doel van een reclametekst
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Je iets leren

Slide 16 - Quiz

Ik kan het onderwerp niet introduceren door...
A
Een of meer vragen te stellen
B
Een mening of standpunt te formuleren
C
Het belang voor het publiek aan te geven
D
Een probleem te schetsen

Slide 17 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband toelichting?
A
ten eerste
B
denk hierbij aan
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 19 - Quiz

Signaalwoord: toen

Tekstverband
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Bij welk tekstverbanden horen de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 21 - Quiz

Het signaalwoord 'tenzij' hoort bij een .... tekstverband
A
tegenstellend
B
oorzakelijk
C
toegevend
D
voorwaardelijk

Slide 22 - Quiz

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 23 - Quiz

Signaalwoord: daarnaast

Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 24 - Quiz

Wat is een signaalwoord van een voorwaardelijk tekstverband?
A
echter
B
daarmee
C
namelijk
D
mits

Slide 25 - Quiz

Hoe introduceer je in de inleiding van een betoog het onderwerp van je tekst?
A
Je stelt een vraag.
B
Je formuleert een probleem.
C
Je beschrijft een verschijnsel.
D
Je noemt je standpunt.

Slide 26 - Quiz

Vragen op basis van vorm
Citeervragen
Meerkeuze-vragen
Open vragen (kort)
Open vragen (uitgebreid)
Schematische vragen
Wat moet je citeren (woorden/
woordgroepen/zinnen/zinsgedeelte)?

" "

Zin = Hoofdletter en een punt.
Nauwkeurig lezen (zonder de antwoorden te bekijken)

Streep weg wat zeker fout is. 

Let op: hoeveel antwoorden?
Wat zijn korte open vragen? Noem bij welke alinea deel 2 begint / noem de functie van ...
Let op aantal woorden
Focus op waar je moet zoeken in de tekst
Belangrijke woorden uit de tekst herhalen (geen synoniemen) 
Vaak is het samenvatten van argumentatie

 
Ken je begrippen...

Slide 27 - Slide

Vragen op basis van inhoud
Tekstsoort/doel
Hoofdgedachte/samenvatten
Tekststructuur
Functies van tekstgedeelten
Betekenis van tekst(gedeelte)
Argumentatie
Hoofddoel? 

Intenties van de auteur
Belangrijkste boodschap

Voorkeursplaatsen: titel, inleiding en slot 

Functies van inleiding/kern en slot? 

Signaalwoorden kennen
Tekstverbanden en functiewoorden kennen 
Vraag begrijpen, woorden zoeken 


Structuur herkennen door signaalwoorden

Drogredenen kennen

Slide 28 - Slide

Communicatie
Voorkeursplaatsen: onderwerp/deelonderwerp/hoofdgedachte? 
Onderwerp introduceren: voorbeeld, anekdote, opvallende stelling...?

Tekstsoorten: feitelijk, waarderend, verhalend 
Tekstdoelen: overtuigen/activeren verschil

Tekstverbanden: opsomming, tijd, reden, voorwaarde, inperking, tegenstelling, vergelijking, omschrijving, voorbeeld, verduidelijking, doel, toegeving, conclusie, samenvatting 



Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Tekstverbanden

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Argumentatie

Slide 33 - Slide

Argumentatie

Slide 34 - Slide

Soorten argumentatieschema's
1. Kenmerken
2. Vergelijking
3. Causaliteit

Slide 35 - Slide

Kenmerken
- kenmerken
Zij is koopverslaafd, want zij koopt minstens één keer per week nieuwe kleren.
- voorbeelden
Irene is chaotisch. Gisteren had ze haar sportspullen thuis laten liggen, eergisteren was ze haar fietssleutel kwijt en vandaag liet ze haar brood op het aanrecht liggen.
- voor- en nadelen
Je moet stoppen met roken, want sigaretten zijn heel duur. (nadeel)
Laten we nu naar het strand gaan, want daar is het lekker rustig. (voordeel)

Slide 36 - Slide

Vergelijking

Het is niet raar dat ze in Brazilië op grote schaal oerwoud verbranden om landbouwgrond te creëren: in West-Europa hebben wij onszelf toch ook in de loop der jaren moeten ontwikkelen tot we een moderne samenleving zijn geworden?

Slide 37 - Slide

Causaliteit
Oorzaak en gevolg
Er zal zich in de toekomst minder geweld tegen hulpverleners voordoen, want de straffen die opgelegd worden aan overtreders, zijn inmiddels veel zwaarder geworden.

Slide 38 - Slide

Causaliteit
Doel-middelrelatie
Middel = oorzaak
Doel = gevolg
Verschil is:
- bij een doel-middelrelatie wordt het middel bewust ingezet;
- bij een oorzaak-gevolgrelatie leidt het een tot het ander op een natuurlijke wijze.

Slide 39 - Slide

Agenda
  • Vragen?
  • Oefenen 

Slide 40 - Slide

Ik vind school saai
0 = niet eens / 10 = eens

010

Slide 41 - Poll

Ik vind school makkelijk
0 = niet eens / 10 = eens

010

Slide 42 - Poll

timer
1:00
Hulp?
Hand omhoog bij vragen
Woordenboek
 

Klaar? 
Werken aan je troublespeech
NUMO - taken oefenen
Opdracht 
Lees tekst 4 op blz. 230 en maak vraag 1 t/m 6 

We kijken er straks samen naar 

Slide 43 - Slide