Argumentatieleer deel 1

Argumentatieleer deel 1
Standpunt en argumenten
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Argumentatieleer deel 1
Standpunt en argumenten

Slide 1 - Slide

Doelen van deze les

Standpunten, argumenten en tegenargumenten uit een tekst halen.
Onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.

Signaalwoorden voor standpunten en argumenten.

Slide 2 - Slide

Standpunt
Als je een standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die zaak.
Voorbeelden van standpunten:
-Ik denk dat we beter niet naar het gala kunnen gaan.
-Zonder begeleiding in zee gaan duiken is volgens mij erg onverstandig.
-Ik vind dat de meeste mensen geen verstand van muziek hebben.

Signaalwoorden: ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom.

Slide 3 - Slide

Positief, negatief en twijfel
  • een positief standpunt: Ik vind dat we als voorbereiding op het examen meer oude examens moeten maken.
  • een negatief standpunt: Volgens mij moeten we als voorbereiding op het niet meer oude examens examen maken.
  • een standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of het goed is dat we als voorbereiding op het examen meer oude examens moeten maken.

Slide 4 - Slide

Wat is het standpunt?
Wetgeving die ertoe leidt dat voorbeeldig geïntegreerde migranten tot ongenoegen van een groot deel van de bevolking worden uitgewezen, ondermijnt het respect voor de wet. Natuurlijk kan de rechtsstaat niet in alle particuliere wensen voorzien. Maar als een strikte toepassing van de wet leidt tot een procedure die zelfs het geweten van de betrokken minister belast, is de wet volgens mij toe aan revisie.
de Volkskrant, 29 oktober 2011

Slide 5 - Slide

Argumenten
  • Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen
  • of het standpunt van een ander aanvallen: tegenargument.
  • Met een weerlegging ontkracht je een (tegen)argument.

NB In de laatste examen syllabus is het begrip weerlegging geschrapt.

Slide 6 - Slide

Waar vind je het argument?
Een argument kan vóór of áchter het standpunt staan.
Voorbeelden:
- De meeste politici zijn niet te vertrouwen (argument), dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen (standpunt).
- Ik vind dat prostitutie niet gelegaliseerd moet worden (standpunt), want veel vrouwen worden ertoe gedwongen (argument).
Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.

Slide 7 - Slide

Feitelijke argumenten
Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak noemen we die uitspraak een feitelijk argument.
Voorbeelden:
- Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).
- Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen (standpunt); ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict (argument).

Slide 8 - Slide

Waarderend argument
Iemand kan zijn standpunt ook ondersteunen met een waarderend argument. Een waarderende uitspraak geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is.
Voorbeelden:
- Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).
- Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen (argument), vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen (standpunt).

Slide 9 - Slide

Feitelijk of waarderend?
Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet.
Een waarderend argument moet daarom vaak ondersteund worden.

Slide 10 - Slide

Tegenargument
Een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een standpunt of een argument probeert te weerleggen of te ontkrachten. Een tegenargument dient om een standpunt of een argument minder aanvaardbaar te maken.Met een tegenargument ontkracht je een standpunt.


Slide 11 - Slide

Voorbeelden tegenargumenten
1 De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument).
- Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument).
2 Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).
- Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels (tegenargument).

Slide 12 - Slide

Controle doelen
- Aan welke signaalwoorden herken je een standpunt?
- Wat is een positief standpunt, een negatief standpunt en een standpunt van twijfel?
- Aan welke signaalwoorden herken je een argument?
- Wat is een feitelijke uitspraak en wat is een waarderende uitspraak?
- Wat is een tegenargument?

Slide 13 - Slide

Standpunt, argument, tegenargument, feitelijk, waarderen en signaalwoorden zijn mij duidelijk
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Maken en de volgende les bespreken
Opdracht 1 op blz 3
Opdracht 3 op blz 5
Opdracht 4 op blz 6

Volgende les: Argumentatieschema's

Slide 15 - Slide