Thema 1: Grammar - Vragende Voornaamwoorden

Last time ...
Tijdens de vorige les hebben we de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zoals I / my, he / his, we / our, enz. besproken en geoefend.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Last time ...
Tijdens de vorige les hebben we de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zoals I / my, he / his, we / our, enz. besproken en geoefend.

Slide 1 - Slide

Today ...
Vandaag gaan we een ander soort voornaamwoorden bespreken, namelijk de vragende voornaamwoorden.

Doel: aan het eind van de les kunnen we de juiste vragende voornaamwoorden gebruiken om iets te vragen in het Engels.

Slide 2 - Slide

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
me
B
why
C
are
D
I

Slide 3 - Quiz

Uitleg ...
Een vragend voornaamwoord verwijst dus naar een persoon of een ding en 'vraagt' daar iets over.
Bijvoorbeeld:
Waarom is hij altijd te laat op school?
Wanneer is het schoolfeest?

Slide 4 - Slide

Uitleg ...
In het Engels worden vragende voornaamwoorden ook wel:
"WH-question words" genoemd.
De meeste beginnen namelijk met WH!
Leer ook dit overzicht weer uit je hoofd. Dat scheelt een hoop! 

Slide 5 - Slide

Sleep op de volgende dia de juiste vertalingen naar de goede plek.

Slide 6 - Slide

Wanneer
Waar
Wie
Welke
Hoe
Waarom
Wat

Slide 7 - Drag question

Uitleg ...
"What" : bij keuzes met veel mogelijkheden
Bijvoorbeeld: What drink do you like the most?

"Which" : bij keuzes met maar een paar mogelijkheden
Bijvoorbeeld: Which drink do you like the most, Fanta or Sprite?

Slide 8 - Slide

____ are you doing today?
A
why
B
where
C
who
D
how

Slide 9 - Quiz

____ colour do you like better: green or blue?
A
which
B
what
C
how
D
where

Slide 10 - Quiz

____ did you put my bag? I can't find it!
A
why
B
how
C
where
D
what

Slide 11 - Quiz

_____ is that girl? I don't know her.
A
why
B
who
C
where
D
what

Slide 12 - Quiz

______ start the football match?
It starts at 8 o'clock.
A
what
B
who
C
where
D
when

Slide 13 - Quiz

Let's practise ...

Kijk je huiswerk na en start vervolgens met je huiswerk.

Slide 14 - Slide