Repaso verbos reflexivos Bron D

Plan de hoy
  •  Repasamos la gramática  juntos (samen)
  • Trabajar Bron E 16 + 17 + 18 solos (alleen)
  • Practicar en Quizlet woordjes 5.4 Nederlands - Spaans
Jueves 25  de mayo
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Plan de hoy
  •  Repasamos la gramática  juntos (samen)
  • Trabajar Bron E 16 + 17 + 18 solos (alleen)
  • Practicar en Quizlet woordjes 5.4 Nederlands - Spaans
Jueves 25  de mayo

Slide 1 - Slide

 Hacer Bron E frases claves: 
16 + 17 + 18 
practíca en quizlet.

Slide 2 - Slide

 verbos reflexivos en el presente perfecto

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Waar zien we een verbo reflexivo?
(=wederkerend werkwoord)
A
he bailado
B
me aburro
C
voy a bailar
D
aburrir

Slide 6 - Quiz

levantarse, tú
A
te levantarse
B
te levantas
C
te has levantado
D
tú has levantado

Slide 7 - Quiz

vestirse, él
A
te has veste
B
se ha vestido
C
se viste
D
viste

Slide 8 - Quiz

despertarse, ellos
A
despiertan
B
se despertan
C
se despirtan
D
se han despertado

Slide 9 - Quiz

ducharse, nosotros
A
nos hemos duchado
B
os duchamos
C
nos duchamos
D
os ducháis

Slide 10 - Quiz

¿Qué vestido se ha puesto?
A
Te has puesto el vestido rojo
B
Se han puesto el vestido rojo
C
Se ha puesto el vestido rojo
D
Le ha puesto el vestido rojo

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Hij is opgestaan. ¿Cómo se dice en español?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Zij heeft gedoucht. ¿Cómo se dice en español?

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Zij zijn getrouwd. ¿Cómo se dice en español?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Zij is aan het slapen. ¿Cómo se dice en español?

Slide 19 - Open question

Presente = Tegenwoordige tijd 
Presente Perfecto = Voltooid tegenwoordige tijd
Ir + a + Infinitivo  = Toekomende tijd (15)
De plaats van pers. vnw

Slide 20 - Slide

Traduce las frases. 
ejemplo: Ik ga me wassen
Voy a lavarme 

Slide 21 - Slide

1. Ik ga opstaan

Slide 22 - Open question

2. Jij gaat je aankleden.

Slide 23 - Open question

3. Wij gaan ons vermaken.

Slide 24 - Open question

4. Hij gaat naar bed.

Slide 25 - Open question

5. Zij gaan zich vervelen.

Slide 26 - Open question

¿A qué hora te has levantado hoy?

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

 Hacer Bron E frases claves: 
16 + 17 + 18 
practíca en quizlet.

Slide 29 - Slide

¿Cómo has trabajado hoy ?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll