H4 Lezen - feiten, meningen en argumenten - H4 Woordenschat

Nederlands - 2hb
H4 Lezen
H4 Woordenschat
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands - 2hb
H4 Lezen
H4 Woordenschat

Slide 1 - Slide

doelen Lezen H4
Je kunt:
- feiten, meningen en argumenten herkennen en begrijpen.
- onderscheid maken tussen standpunten en argumenten
- tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden

Slide 2 - Slide

Feit
Mening
Argument
Een feit is iets dat je kunt controleren
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. 
Als een schrijver vertelt waarom hij iets vindt, gebruikt hij een of meer argumenten. 
1 meter is 100 centimeter.
PSV is de beste voetbalclub.
Het is leuk om mijn vrienden te ontmoeten, want
we hebben altijd veel lol.

Slide 3 - Slide

Argument


Een feitelijk argument (het is waar of het is niet waar) kun je controleren.
Een niet-feitelijk argument (=een mening) kun je niet controleren.

Slide 4 - Slide

Feit, mening of argument?
Zonder mondkapje mag je niet reizen in het openbaar vervoer.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 5 - Quiz

Feit, mening of argument?

Deze les kun je thuis online volgen.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 6 - Quiz

La La Land is een fantastische film, de film kreeg immers wel zes Oscars.

Het tweede deel van deze zin is een:
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 7 - Quiz

La La Land is een fantastische film, de film kreeg immers wel zes Oscars.

Het eerste deel van deze zin is een:
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quiz

Ik begrijp het verschil tussen een feit, een mening en een argument
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 9 - Quiz

zelfstandig werken
Maken:       Lezen H4 opdracht 1  
Ben je klaar? Werk dan door aan opdracht 2.





Slide 10 - Slide

H4 Woordenschat

Slide 11 - Slide

Maak de startopdracht

Slide 12 - Slide

De gebruikte uitdrukkingen
  • van top tot teen
  • boe noch bah 
  • dubbel en dwars 
  • raad en daad 
  • heg noch steg 
  • in geuren en kleuren

Slide 13 - Slide

Welke uitdrukking kende je nog niet?
van top tot teen
boe noch bah
dubbel en dwars
raad en daad
heg noch steg
in geuren en kleuren

Slide 14 - Poll

H4 Woordenschat
Leerdoel van deze les: 

- Aan het einde van de les weten jullie wat rijmende uitdrukkingen zijn en kunnen jullie hiervan voorbeelden noemen.
- Aan het einde van de les weten jullie het verschil tussen beginrijm (alliteratie) en eindrijm.

Slide 15 - Slide

Wat is een rijmende uitdrukking?
Een uitdrukking is een combinatie van woorden die samen een eigen, soms figuurlijke, betekenis hebben.
Een rijmende uitdrukking is een uitdrukking met rijmende woorden.

Bijvoorbeeld:
kant en klaar (beginrijm)
stank voor dank (eindrijm)

Slide 16 - Slide

Rijmende uitdrukkingen
Beginrijm of alliteratie                                 Eindrijm

kant-en-klaar                                                   aardje naar zijn vaartje
door dik en dun                                               Jan en alleman
willens en wetens                                          stank voor dank
lief en leed                                                         tegen heug en meug
met man en macht                                        met hand en tand 

In de uitdrukkingen met beginrijm (alliteratie) starten de woorden met dezelfde letter(s) en bij de uitdrukkingen met eindrijm rijmt juist het laatste deel van het woord.

Slide 17 - Slide

Beginrijm
Eindrijm
Als een kip zonder kop
De tering naar de nering zetten
Door dik en dun gaan
In rep en roer
Steen en been klagen
Tegen heug en meug
Te kust en te keur
Vlees nog vis zijn
Voor dag en dauw
Zich met  hand en tand verzetten
Werk aan de winkel
Wijd en zijd zijn

Slide 18 - Drag question

Aan de slag
H4 Woordenschat - opdracht 1

H4 Lezen - opdracht 1 en 2

Slide 19 - Slide

Hoe ging de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Toets 3 februari
Grammatica:   H 1 t/m 3

- voorzetselvoorwerp 

- persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 

- naamwoordelijk gezegde 

- koppel- of hulpwerkwoord 

- gezegde: ww of nw? 

- werkwoorden: zww, kww, hww

Slide 21 - Slide

Op Schiphol worden sommige reizigers van top tot ______ gefouilleerd.

Slide 22 - Open question

Mijn kleine neefje zei boe noch _____ toen hem gevraagd werd hoe hij heette.

Slide 23 - Open question

De jongen die de kleuter uit de vijver redde, heeft zijn lintje dubbel en _______ verdiend.

Slide 24 - Open question

Gelukkig heeft onze buurvrouw ons met raad en ________ bijgestaan na de brand.

Slide 25 - Open question

De nieuwe buren wisten de eerste weken heg noch ______ in onze stad

Slide 26 - Open question

Britt heeft ons in geuren en ________ verteld hoe haar eerste afspraakje met Joric verliep.

Slide 27 - Open question