§ 2.3 Neerslag

§ 2.3
1 / 30
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

§ 2.3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wind die van zee naar land gaat noemen we
A
aflandige wind
B
kustwind
C
aanlandige wind
D
afkustwind

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Welk kenmerk van aanlandige wind is juist?
A
In de zomer is aanlandige wind warm.
B
Aanlandige wind waait vanaf het land naar zee.
C
In de winter is aanlandige wind koud.
D
In de winter is aanlandige wind warm.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Leg zo goed mogelijk uit hoe het komt dat het hoog in de bergen kouder is dan in de dalen.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Leerdoelen
  1. Ik kan uitleggen hoe neerslag ontstaat.
  2. Ik kan de 3 verschillende vormen van neerslag herkennen en beschrijven. 
  3. Ik kan op de wereldkaart droge en natte gebieden aanwijzen en weet bij welke breedtegraad deze horen. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wolken
  • In de lucht zit water in de vorm van waterdamp, een onzichtbaar gas. Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht. 
  • Doordat  warme lucht lichter is dan koude lucht, stijgt warme lucht met waterdamp op. 
  • De stijgende lucht komt in steeds
    koudere lucht terecht.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

  • Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht.

  • Op een bepaalde hoogte is het zo koud dat de waterdamp weer waterdruppels vormt. Dit is condensatie.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

  • Wanneer de waterdruppels blijven zweven, ontstaat er een wolk.
  • Worden de druppels in de wolk groot en zwaar genoeg, dan vallen ze naar beneden als regen, hagel of sneeuw. Dit noemen we neerslag.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is neerslag?

Slide 9 - Mind map

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

Neerslag
Neerslag kan op drie verschillende manieren ontstaan:

  1. Stijgingsneerslag.
  2. Stuwingsneerslag.
  3. Frontale neerslag.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stuwingsneerslag
Stuwingsneerslag komt voor in berggebieden.
  • Bij de loefzijde gaat de neerslag omhoog.
  • Bij de lijzijde is er geen neerslag
       meer. Deze is bij de loefzijde al

       gevallen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Frontale neerslag
Warme en koude lucht botsen tegen elkaar aan. 

  • De koude lucht is zwaarder.
  • De warme lucht stijgt en verdampt > regen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Stijgingsneerslag
Rond de evenaar komt vooral stijgingsneerslag voor.

  • Warme lucht stijgt op.
  • De lucht wordt kouder.
  • Waterdamp vormt druppels.
  • De druppels worden te zwaar en vallen naar beneden.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

De 3 soorten neerslag...
Stuwingsneerslag
Frontale neerslag
Stijgingsneerslag

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Welke soort neerslag zie je op de afbeelding?
A
Stijgingsneerslag
B
Stuwingsneerslag
C
Condensatie
D
Frontale neerslag

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welke soort neerslag zie je op de afbeelding?
A
Stijgingsneerslag
B
Stuwingsneerslag
C
Condensatie
D
Frontale neerslag

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welke soort neerslag zie je op de afbeelding?
A
Stijgingsneerslag
B
Stuwingsneerslag
C
Condensatie
D
Frontale neerslag

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Slide 21 - Video

Over hoge en lage drukgebieden. 
Luchtdruk en weer!
Luchtdruk bepaalt de hoeveelheid bewolking/neerslag. Niet de temperatuur!
Dalende lucht --> koele lucht warmt op --> water verdampt--> onbewolkt
Stijgende lucht --> warme lucht koelt af --> waterdamp condenseert --) bewolking/neerslag

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Dalende lucht




Koude lucht -> word warmer -> neemt water op -> geen regen
Stijgende lucht




Warme lucht -> koelt af -> kan al het water niet meer vasthouden -> regen

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

Zones met stijgende lucht regent het veel: evenaar en 60 graden.
Zones met dalende lucht regent het weinig: 30 graden en polen.
Veel woestijnen dus bij 30 graden. 
Waar liggen de woestijnen op de aarde?
A
Rond 10° NB en 10° ZB
B
Rond 20° NB en 20° ZB
C
Rond 30° NB en 30° ZB
D
Rond 40° NB en 40° ZB

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Waar of niet waar: de temperatuur bepaalt of een gebied woestijn is of niet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoelen
  1. Ik kan uitleggen hoe neerslag ontstaat.
  2. Ik kan de 3 verschillende vormen van neerslag herkennen en beschrijven.  
  3. Ik kan op de wereldkaart droge en natte gebieden aanwijzen en weet bij welke breedtegraad deze horen.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Volgende les
Kaartvaardigheden

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Wie gaat er zondag de finale winnen?

Slide 30 - Poll

This item has no instructions