7. Werken met verschillende kaarten

Paragraaf 7. 
Werken met verschillende soorten kaarten
1 / 33
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Paragraaf 7. 
Werken met verschillende soorten kaarten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 
BK
• Je kunt de titel, legenda en schaal van een kaart gebruiken.
• Je kent het verschil tussen overzichtskaarten, topografische kaarten en thematische kaarten

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
KGT-TH-HV
• Je weet hoe een cartograaf van een foto een kaart maakt.
• Je kunt de titel, legenda, schaal en noordpijl van een kaart gebruiken.
• Je kent het verschil tussen overzichtskaarten, topografische kaarten, plattegronden en thematische kaarten

Slide 3 - Slide

Wat is een kaart? 
Een kaart is een afbeelding van de werkelijkheid in het klein. 
Maar er staat lang niet alles op. 

Slide 4 - Slide

Waar moet een goede kaart aan voldoen?

Slide 5 - Mind map

Een goede kaart heeft: 
  1. legenda BK
  2. schaal BK
  3. noordpijl KGT
  4. titel TH en HV

Slide 6 - Slide

Legenda 
Hierin worden alle kleuren en symbolen uitgelegd die op een kaart kunnen staan. 

Slide 7 - Slide

Schaal 
Is een getal dat aangeeft hoeveel de werkelijkheid verkleind is. 
OF, de verhouding tussen de werkelijkheid en de kaartweergave

Slide 8 - Slide

Rekenen met de schaal 
Van cm naar km is....................


Dit gaan we oefenen. 

Slide 9 - Slide

Schaal 

Slide 10 - Slide

Een kaart heeft een schaal van:
1 : 50.000
dit betekent dat 1 cm op de kaart =
A
50 km
B
0,5 km
C
5 km
D
5000 m

Slide 11 - Quiz

100 000 cm = ... km
A
0,1
B
1
C
10
D
100

Slide 12 - Quiz

De schaal van een kaart is 1: 4.000.000
1 cm is ....km?
A
4
B
400
C
40
D
4000

Slide 13 - Quiz

De schaal van een kaart is 1:16.000.000.
Dit betekent:
A
1 cm op de kaart is 16.000km in werkelijkheid
B
1 cm op de kaart is 1600 km
C
1 cm op de kaart is 160 km
D
1 cm op de kaart is 16 km in werkelijkheid

Slide 14 - Quiz

Schaal 1 : 200.000 betekent dat 1 cm op de kaart in het echt ... is
A
20 kilometer
B
200 kilometer
C
200 meter
D
2000 meter

Slide 15 - Quiz

Schaal is 1: 50.000
Hoeveel km is 5 cm op de kaart?
A
2,5 km
B
25 km
C
250 km
D
2500 km

Slide 16 - Quiz

De noordpijl 
Deze pijl laat zien waar het noorden is. 

Slide 17 - Slide

De titel 
Geeft aan waar de kaart over gaat. 

Deze kaart gaat over? 

Slide 18 - Slide

Soorten kaarten 
  1. overzichtskaarten: staatkundig of natuurkundig
  2. thematische kaarten: gaan over 1 onderwerp
  3. topografische kaart: klein gebied, veel details
  4. plattegronden: klein gebied, handige symbolen 

Slide 19 - Slide

Overzichtskaarten
  • Geven een beeld van een groter gebied 
  • Staatkundige overzichtskaart 
    - grenzen van landen
  • Natuurkundige overzichtskaart 
    - landschap: gebergten, meren en rivieren

Slide 20 - Slide

Staatkundig overzichtskaart
Natuurkundige overzichtskaart

Slide 21 - Slide

Thematische kaarten
  • Kaart met één onderwerp
  • Zoals bijvoorbeeld: bevolkingsdichtheid of BBP etc.
  • Met kleuren en symbolen wordt info zo duidelijk mogelijk weergeven

Slide 22 - Slide

Topografische kaarten
  • Klein gebied, veel details 
  • Je ziet elk gebouw en steegje

Slide 23 - Slide

Plattegrond
  • Klein gebied
  • Minder nauwkeurig dan topografische kaart
  • Handige symbolen

Slide 24 - Slide



BK: 1 t/m 15 
KGT: 1 t/m 17
TH: 1 t/m 15
HV: 1 t/m 8  (blz. 145 t/m 147)


Hoofdstuk 4 
Paragraaf 7 
Handboek: blz. 110/111 Werkboek: blz. 94/95
Opdrachten

Slide 25 - Slide

Wat voor soort kaart is dit?
A
topografische kaart
B
thematische kaart
C
overzichtskaart
D
plattegrond

Slide 26 - Quiz

Wat voor soort kaart is dit?
A
topografische kaart
B
thematische kaart
C
overzichtskaart
D
plattegrond

Slide 27 - Quiz

Wat voor soort kaart is dit?
A
topografische kaart
B
thematische kaart
C
overzichtskaart
D
plattegrond

Slide 28 - Quiz

Wat voor soort kaart is dit?
A
topografische kaart
B
thematische kaart
C
overzichtskaart
D
plattegrond

Slide 29 - Quiz

Wat moet je nu kunnen en kennen? 
Je moet alle begrippen kunnen uitleggen. 
Je moet de lesdoelen kunnen beantwoorden.
Je moet een samenvatting of een mindmap kunnen maken.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video