Woordsoorten les 4

3hv woordsoorten
Afronden De Brug:
voegwoord, bijwoord
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with text slides.

Items in this lesson

3hv woordsoorten
Afronden De Brug:
voegwoord, bijwoord

Slide 1 - Slide

Terugblik onbepaald voornaamwoord
In elke zin zit een onbepaald voornaamwoord. Kan jij ze vinden?

  1. Het regent al de hele week.
  2. Niemand weet ervan.
  3. We hebben allemaal een motief.
  4. Ik heb het koud in dit lokaal.
  5. Heb ik iets van je aan of zo?

Slide 2 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
In elke zin zit een onbepaald voornaamwoord:

  1. Het regent al de hele week.
  2. Niemand weet ervan.
  3. We hebben allemaal een motief.
  4. Ik heb het koud in dit lokaal.
  5. Heb ik iets van je aan of zo?

Slide 3 - Slide

Verder met voegwoorden
Wat is ook alweer een voegwoord?

Slide 4 - Slide

Verder met voegwoorden
Voegwoorden koppelen
woorden, woordgroepen of zinnen aan elkaar.

Slide 5 - Slide

Verder met voegwoorden
Een samengestelde zin: meer dan één persoonsvorm.

1. Ik ben verdrietig.
2. Het heeft dit jaar nog niet gesneeuwd. 
Ik ben verdrietig, want het heeft dit jaar nog niet gesneeuwd.  
(Hoofdzin + Hoofdzin)

Je koppelt zinnen aan elkaar met voegwoorden.

Slide 6 - Slide

Nevenschikking en onderschikking

Slide 7 - Slide

samengestelde zin, nevenschikking en onderschikking
H+H: Ik ga vanavond vroeg naar bed, want ik ben moe. (nevenschikking)
H+B: Wij zitten gezellig binnen, terwijl het buiten keihard regent.
(Een hoofdzin en een bijzin: onderschikking)



Slide 8 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden
vijf:
1. dus
2. en
3. maar
4. of
5. want

Verbinden woorden, woordgroepen of hoofdzinnen.

Slide 9 - Slide

Onderschikkende voegwoorden
Verbinden meestal een bijzin met een hoofdzin. 
Er zijn heel veel onderschikkende voegwoorden.

Ik denk dat ik dit weekend ga wandelen.
Bart vroeg of hij mee mocht eten.
Ik geef je een voldoende, tenzij je niet op komt dagen.
Morgen moet ik naar de kapper, want mijn haar wordt veel te lang.
Ik heb het warm, doordat de verwarming aanstaat.
Als je te laat komt, moet je een briefje halen.

Slide 10 - Slide

voegwoord of

'of' kan onderschikkend en nevenschikkend worden gebruikt:

Bijvoorbeeld:
Hij wil graag weten of hij de toets goed heeft gemaakt. 
Ik maak de toets of ik maak hem niet.



Slide 11 - Slide

Een bijwoord vertelt iets over...

Slide 12 - Slide

Bijwoord
Is een soort restcategorie en kan van alles aangeven.
- zegt iets over een ww (snel typen)
- zegt iets over een bnw (heel leuk truitje)
- zegt iets over een bw (heel erg leuk truitje)
- geeft een plaats aan (hier, daar, links)
- geeft een tijd aan (nu, soms, plotseling)
- alle andere vraagwoorden (waar, hoe, wanneer)
- prullenbak (hoe, wel, ook, toch, nauwelijks)

Slide 13 - Slide

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 14 - Slide

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 15 - Slide

- zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 16 - Slide

- zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord
Dat is een erg mooi boek!

Het Heerenlanden is een heel gezellige  school.


Slide 17 - Slide

- zegt iets over een ander bijwoord
Dat is een heel erg mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs veel series.

Slide 18 - Slide

- geeft een tijd aan
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 19 - Slide

- geeft een plaats aan
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Slide 20 - Slide

Opdracht 5
1 twee = bep.hoofdtelw
2019 = bep.hoofdtelw
eerste = bep.rangtelw
tweede = bep.rangtelw
2 Alle = onbep.hoofdtelw
sommige = onbep.hoofdtelw
laatste = onbep.rangtelw

Slide 21 - Slide

Oefenen met bijwoord en voegwoord
Maak van De Brug, grammatica, woordsoorten opdracht 6 en 7
(uit het havo-boek)

Morgen:

Toets inzien
Overzicht periode 2
+ start grammatica H1

Slide 22 - Slide

Woordsoorten 4.8
(Zie overzicht achterin je lesboek blz. 180)
Onbepaald voornaamwoord            >Iemand, niemand, iedereen, ieder, elk, iets, niets, allemaal, het
Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Persoonlijk voornaamwoord              > ik, je, u, jullie, hen, etc.
Bezittelijk voornaamwoord                 > mijn, jouw, jullie, hun, etc.
Aanwijzend voornaamwoord             > die, deze, dat, zulk etc. 
Vragen voornaamwoord                      > wie, wat, wat voor, welke?
Wederkerend voornaamwoord         > je (je vergist je), zich (hij stoot zich), ons, haar
Wederkerig voornaamwoord             > elkaar, elkaars

Slide 23 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoord 
(betrekkelijke voornaamwoord met ingesloten antecedent)

Slide 24 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoord 
(betrekkelijke voornaamwoord met ingesloten antecedent)
Wijst terug naar het antecedent.

Antecedent: een woord of groepje woorden dat al eerder
                                is genoemd.

Slide 25 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoord 
(betrekkelijke voornaamwoord met ingesloten antecedent)
Wat of dat?

• Dat verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord enkelvoud.
Het meisje dat in de rij staat te wachten, is Lotte.

• Wat verwijst naar:
– iets, niets of alles: Wachten is niet iets wat zij graag doet.
– een superlatief: Je geduld bewaren is het beste wat je dan kunt doen.
– een hele zin: Lotte ging naar een andere rij, wat niet slim bleek.


Slide 26 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoord 
(betrekkelijke voornaamwoord met ingesloten antecedent)
Soms zit het antecedent als het ware ‘opgesloten’ in het wie en wat.
Wie dat doet, is een stommeling.
Wat hij zei, klinkt redelijk.

Dit is een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.

Je kunt het vervangen door degene die of dat wat.
Degene die dat doet, is een stommeling.
Dat wat hij zei, klinkt redelijk.

Slide 27 - Slide

Herhalen woordsoorten

- lw = de, het, een (hoort bij een znw)
- znw = mensen, dieren, dingen, planten en namen
- bnw = zegt iets over een znw (de lieve hond - de hond is lief)
- vz = kast- en oorlogswoorden (in, naast, met, na, vanwege etc.)
- ww: hww, zww en kww 
hww = helpt een kww of zww om de zin kloppend te maken
zww = belangrijkste werkwoord in een zin met een wwg (ond. doet iets)
kww = belangrijkste werkwoord in een zin met een nwg (ond. is iets) - ZWaBBeLS+HDV

Ik word 16 jaar.
Ik ben 16 jaar geworden.

Dit weekend heeft Kipchoge een record gelopen.

Slide 28 - Slide

Herhalen woordsoorten
- vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor een?
- aanwijzend vnw. = die, deze, dit, dat -->
- betrekkelijk vnw. = verwijst terug naar een antecedent die, dat, wie, wat <--
- onbepaald vnw.: verwijst naar een vaag iets of iemand (niet, iets, niemand, men, elk, iedereen)
- hoofdtelwoord: bepaald en onbepaald
geeft een hoeveelheid aan (bepaald = precies, bij onbepaald weet je de hoeveelheid niet)
- rangtelwoord: bepaald en onbepaald
geeft een plaats in een rij aan (podiumwoorden)

- voegwoord = plakt twee zinnen aan elkaar (nevenschikkend plakt twee hoofdzinnen aan elkaar, onderschikkend een hoofd- en bijzin)
- bijwoord
- zegt iets over een ww (snel typen)
- zegt iets over een bnw (heel leuk truitje)
- zegt iets over een bw (heel erg leuk truitje)
- geeft een plaats aan (hier, daar, links)
- geeft een tijd aan (nu, soms, plotseling)
- alle andere vraagwoorden (waar, hoe, wanneer)
- prullenbak (hoe, wel, ook, toch, nauwelijks)

Slide 29 - Slide

Herhaling bijwoord
bijwoord 
- zegt iets over een ww (snel typen)
- zegt iets over een bnw (heel leuk truitje)
- zegt iets over een bw (heel erg leuk truitje)
- geeft een plaats/richting aan (hier, daar, links)
- geeft een tijd aan (nu, soms, plotseling)
- geeft een frequentie aan (hoe vaak)
- geeft een graad aan (in hoeverre)
- geeft een ontkenning aan 
- geeft een hoeveelheid aan 
- alle andere vraagwoorden (waar, hoe, wanneer) (let op: geen wie of wat)
- prullenbak (hoe, wel, ook, toch, nauwelijks)




















Slide 30 - Slide