6.4 Reading

• Engels
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo
• Leerjaar 2

6.4 Reading

Vorige les

Vragen en antwoorden over gewoontes → present simple

Vragen en antwoorden over het verleden → past simple

Vragen en antwoorden over de toekomst → going to / will

Leerdoelen

Grammatica:

• gelijkklinkende voornaamwoord en samentrekkingen 
• spellen (it's/whose of it's/who's)

Wat zijn homofonen?

Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar iets anders betekenen en anders worden geschreven.

 Voorbeelden:

it’s / its

who’s / whose

you’re / your

they’re / their / there

It's vs Its

vorm	betekenis	voorbeeld
it's	= it is/it has	It's raining.
its	= bezittelijk ( van het)	The cat ate its food.

Who's vs Whose

vorm	betekenis	voorbeeld
who's	= who is/ who has	Who's coming to the party.
whose	= van wie (bezit)	Whose phone is this?

Your vs You're

vorm	betekenis	voorbeeld
your	bezittelijk (van jou)	Is that your bag?
you're	= you are	You're very funny.

They're/Their/There

vorm	betekenis	voorbeeld
they're	they are	They're going to the park.
their	bezittelijk (van hen)	Their house is big.
There	plaatsaanduiding	There is a spider.

___ (It’s / Its) raining outside.

1. Its
2. It's

I like ___ (your / you’re) shoes.

1. your
2. you're

___ (Who’s / Whose) jacket is this?

1. Who's
2. Whose

___ (There / Their / They’re) playing football.

1. There
2. Their
3. They're

The dog is eating ___ (it’s / its) food.

1. it's
2. its

Jullie gaan paragraaf 6.4 maken!!