H29 Overige kostensoorten

H29 Overige kostensoorten
1 / 52
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

H29 Overige kostensoorten

Slide 1 - Slide

Hoeveel bedragen de Vaste activa (en dus waar op afgeschreven wordt) van Shell?
A
275.614
B
275.614.000
C
2.750.140.000
D
275.614.000.000

Slide 2 - Quiz

Hoe bedragen de afschrijvingen per jaar (2021)?
A
26.921.000.000
B
126.921.000.000
C
269.210.000.000
D
500.921.000.000

Slide 3 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen waarom er periodiek wordt afgeschreven op vaste activa 
  • Je kunt de hoogte van de periodieke afschrijving berekenen 
  • Je kunt het afschrijvingspercentage per periode berekenen
  • Je kunt de boekwaarde en (resterende) levensduur berekenen

Slide 4 - Slide

Afschrijven 
Aanleiding: vaste activa worden minder waard door gebruik en het verstrijken van tijd. 

Reden afschrijven: door periodiek af te schrijven worden de verwachte kosten van de waardedaling van de een vast actief verdeeld over de tijd dat we deze verwachten te gebruiken. 

Slide 5 - Slide

Formule periodieke afschrijving
A = aanschafprijs inclusief bijkomende kosten 
R = restwaarde minus (sloop-)kosten 
n = aantal termijnen 

Slide 6 - Slide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten



Slide 7 - Slide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
    Periodieke afschrijving = (39.000+1.000-10.000)/5 = € 6.000


Slide 8 - Slide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het afschrijvingspercentage
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
     


Slide 9 - Slide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage 
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
    Afschrijvingspercentage = 6.000 / (39.000 + 1.000) x 100% = 15%


Slide 10 - Slide

Opgave 29.2
  • a) (2.500.000-500.000)/(16x12) = € 10.416,67
  • b) 10.416,67/2.500.000 x 100% = 0,42%

Slide 11 - Slide

Op een machine wordt € 400 per jaar afgeschreven,
de levensduur is 5 jaar en de verwachte restwaarde
is € 1.000.
Bereken de oorspronkelijke aanschafprijs
timer
1:30

Slide 12 - Open question

De aanschafprijs inclusief bijkomende
kosten van een auto is € 40.000
De afschrijving per jaar bedraagt € 5.000.
Bereken het afschrijvingspercentage
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Aanschaf machine op 1/1/2021 a € 260.000,-
Levensduur 20 jaar, Restwaarde € 20.000,-
Boekwaarde op 31/12/2025?
A
€ 180.000,-
B
€ 192.000,-
C
€ 200.000,-
D
€ 212.000,-

Slide 14 - Quiz

Bedrag wat je moet betalen
Kosten voor onderhoud, reperatie, verzekering
Economische levensduur
Technische levensduur
restwaarde
Aanschafwaarde
Complementaire kosten
Periode waarin het middel economisch rendabel is
Tijd waarin het productiemiddel nog werkt
Waarde die een middel heeft aan het eind van de economische levensduur

Slide 15 - Drag question

Welke levensduur is gemiddeld langer? 

Slide 16 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar




Slide 17 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de boekwaarde na 3 jaar
    Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 



Slide 18 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de boekwaarde na 3 jaar
    Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 
    Boekwaarde einde jaar 3 = 39.000 + 1.000 - 3 x 6.000 = € 22.000


Slide 19 - Slide

Opgave 29.3
  1. Afschrijving per jaar = (130.000 + 12.000 - 22.000)/5 = € 24.000
    Waarde eind jaar 3 = 130.000 + 12.000 - 3 x 24.000 = € 70.000
  2. Waarde eind jaar 3 = restwaarde + 2 x afschrijving per jaar 
    = 22.000 + 2 x 24.000 = € 70.000

Slide 20 - Slide

Opgave 29.6 + 29.8 B + C
timer
8:00

Slide 21 - Slide

Opgave 29.6
  • De huidige waarde is 40% van de aanschafprijs, want er is 4 x 15% afgeschreven. 100/40 x € 18.000 = € 45.000
  •  (€ 45.000 - € 4.500)/ € 45.000 x 100% = 90%
    90%/15% = 6 jaar 

Slide 22 - Slide

Opgave 29.8 B + C
  • A (14.640.000 - 36.600.000)/36.600.000 x 100% = 60%
    60/5 = 12 jaar dus 1-1-2008
  • B) (650.000 - 284.375)/2,5 = 146.250 
    146.250 / 650.000 x 100% = 22,5%

Slide 23 - Slide

Complementaire kosten 
  • zijn bijkomende kosten bijv. verzekering, onderhoud, reparatie, belastingen en interest 

  • Interest wordt berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen 

  • Gem. geïnvesteerd vermogen = (A + R) / 2



Slide 24 - Slide

Opgave 29.10 en 29.12
timer
12:00

Slide 25 - Slide

Het OLZ koopt een printer voor € 5.000.
De installatiekosten zijn € 50
De econ. levensduur is 5 jaar en de restwaarde is € 1.000
Bereken de interestkosten (2%) over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in € per jaar (afronden op 2 DECIMALEN, met € teken).

Slide 26 - Open question

Duurzaam productiemiddel
Aanschafwaarde
Restwaarde
Technische levensduur
Economische levensduur
Complementaire kosten
Boekwaarde
Afschrijving
Prijs om productiemiddel te kopen + de bijkomende kosten
Gebouwen, machines, transportmiddelen
Geschatte opbrengst aan het einde van de levensduur bij verkoop
Hoe lang een actief (productiemiddel) fysiek werkt.
Als een nieuw actief (productiemiddel) goedkoper dan het bestaande actief. 
Alle kosten die samenhangen met het duurzame productiemiddel.
De waarde waarvoor het actief op de balans staat. 
In de boekhouding tot uitdrukking brengen van waardevermindering

Slide 27 - Drag question

De inventaris heeft een aanschafwaarde van €45.000 en een restwaarde van €4.500. De inventaris wordt in 10 jaar lineair afgeschreven. Bij aanschaf kwamen er €2.500 montagekosten bij. De interestkosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van deze inventaris bedragen 1,75% over de gehele levensduur. Bereken de interestkosten.

Slide 28 - Open question

Aanschafprijs machine is op 1/1/2019 €50.000, restwaarde na 8 jaar is €10.000. Hoeveel is de boekwaarde van de machine op 31/12/2022 ?
A
€30.000
B
€35.000
C
€40.000
D
€24.000

Slide 29 - Quiz

De inventaris heeft een aanschafwaarde van €45.000 en een restwaarde van €4.500. De inventaris wordt in 10 jaar lineair afgeschreven. Bij aanschaf kwamen er €2.500 montagekosten bij. De interestkosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van deze inventaris bedragen 1,75% over de gehele levensduur. Bereken de totale kosten voor de inventaris.

Slide 30 - Open question

Duurzame productiemiddelen
Interestkosten ( gemiste interestopbrengsten )
=
interestpercentage x gemiddeld geinvesteerd vermogen

oftewel
i% x   A + R
            2

Slide 31 - Slide

Opgave 29.10
  • Machinekosten per product bestaan uit afschrijvingskosten, interestkosten en complementaire kosten 
  • Afschrijving = (132.000 - 8.000)/8 = € 15.500
  • Interest = 0,06 x (132.000 + 8.000) / 2 = € 4.200 
  • Complementair = € 7.600
  • Machinekosten per product = (15.500 + 4.200 + 7.600/12) = € 1,37 (afgerond) 

Slide 32 - Slide

Duurzame productiemiddelen
Interestkosten ( gemiste interestopbrengsten )

Aanschafwaarde € 100.000,-; Restwaarde € 10.000,-
Levensduur 10 jaar; interestpercentage 3%

Gemiddeld gemiste interest pj = € 55.000,- x 0,03 = € 1.650,-

Slide 33 - Slide

Complementaire kosten en interestkosten
Complementaire kosten: de kosten voor het gebruik van de machine.
Interestkosten:

Slide 34 - Slide

Opgave 29.12
  • A) 600.000/40 = € 15.000, afgeschreven is 180.000/15.000 = 12 jaar
  • B) 5.400/3 = 1.800, restwaarde 12.600/1.800 = 7 jaar 
  • C) 36.000/4 = 9.000, aanschafwaarde 90.000/9.000 = 10 jaar 
  • D) eigendom = afschrijving  + rente = 15.000 + 12.000 = 27.000 < 29.000 = afwijzen

Slide 35 - Slide

Personeelskosten 
Bestaan uit:
  • brutolonen (=salaris)
  • wettelijke sociale lasten:
           premie werknemersverzekeringen, bijdrage Zorgverzekeringswet,                vakantiegeld
  • vrijwillige sociale lasten:
           vergoeding reiskosten, maaltijden, fondsen werknemers
  • werkgeversdeel pensioenpremie 

Slide 36 - Slide

Arbeidsuurtarief 
In dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur

  • Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten. 

Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld

Slide 37 - Slide

Opgave 29.14 - klassikaal
  • Totale personeelskosten?
  • € 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304 
  • Aantal productieve uren per maand? 
  • 0,8 x 160 = 128
  • Berekening
  • € 2.304 / 128 = € 18

Slide 38 - Slide

Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag. 

Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend. 

Slide 39 - Slide

Opgave 29.17
Eerder klaar? Maak opgave 29.18
timer
15:00

Slide 40 - Slide

Opgave 29.15 

Slide 41 - Slide

Opgave 29.17

Slide 42 - Slide

Overige kosten
  • Interestkosten
  • Kosten van grond 
  • Kosten diensten van derden
  • Kosten van belastingen; uitzondering Btw, winst-, dividend- en inkomstenbelasting 

Slide 43 - Slide

29.6 Transferpricing 
Business units
Shared service centers: afdelingen die werkzaamheden uitvoeren voor verschillende business units. Bijv.: onderhoud, IT, marketing, catering etc

Slide 44 - Slide

29.6 Transferpricing
Transfer price is de prijs die afdelingen/ bedrijfsonderdelen elkaar in rekening brengen. 
  • Marktgebaseerde transfer prijs
  • Kostengebaseerde transfer prijs (+ opslag?)
  • Onderhandelde transfer prijs (geen gedwongen afname van diensten binnen de eigen onderneming)

Internationaal
 belastingdienst: At arm's length = zakelijke prijs =  meestal marktprijs

Slide 45 - Slide

29.6 Transferpricing: royalties 
Door business units royalty's (merkrechten) en vergoedingen voor diensten aan andere bedrijven in het buitenland te laten betalen wordt winstbelasting ontweken

Slide 46 - Slide

Opgave 29.18 
Eerder klaar? Beantwoord vragen van opgave 29.19
timer
5:00

Slide 47 - Slide

Opgave 29.18 
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 48 - Slide

Opgave 29.18
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 49 - Slide

Opgave 29.19
  • 1) juist
  • 2) onjuist, want btw zijn geen kosten voor de onderneming. btw is terug te vorderen. 
  • 3) onjuist inkomstenbelasting is geen kostenpost, maar belasting over de winst

Slide 50 - Slide

Toetsweek 1
  • Maandag 29 november - tijd nog niet bekend 
  • Toets over H18 t/m H21 en H28 + H29
  • Weging PTO 25%

Slide 51 - Slide

Complementaire kosten 
  • zijn bijkomende kosten bijv. verzekering, onderhoud, reparatie, belastingen en interest 

  • Interest wordt berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen 

  • Gem. geïnvesteerd vermogen = (A + R) / 2



Slide 52 - Slide