Herhaling HVZ en DM

Herhaling HVZ en DM
Geneesmiddelkennis
1 / 44
next
Slide 1: Slide
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling HVZ en DM
Geneesmiddelkennis

Slide 1 - Slide

Welke risicofactoren beïnvloeden de kans op hart- en vaatziekten? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Verhoogd cholesterol
B
Hoge bloeddruk
C
Diabetes
D
Overgewicht

Slide 2 - Quiz

Benoem een aantal medicamenteuze adviezen die het risico op HVZ verlagen?

Slide 3 - Mind map

Geef de juiste volgorde van het stappenplan cholesterol verlagen

Slide 4 - Open question

CYP3A4 remmers kunnen het effect van simvastatine versterken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Meest sterke --> minst sterke statine
Rosuvastatine
Atorvastatine
Simvastatine
Pravastatine

Slide 6 - Slide

Statines...
A
Remmen de aanmaak van cholesterol door de alvleesklier
B
Remmen de aanmaak van cholesterol door de lever
C
Vermindert de opname van cholesterol vanuit de darmen

Slide 7 - Quiz

Welk feitje klopt NIET over PCSK9-remmers?
A
Intramusculaire injectie
B
1 keer per 2 tot 4 weken
C
Meestal in combinatie met ezetimibe
D
Verbetert opname van LDL-cholesterol door de lever uit het bloed

Slide 8 - Quiz

Om welke bijwerking staan statines bekend?

Slide 9 - Mind map

Mevrouw Alberts heeft een bloeddruk van 130/90. Is haar bloeddruk verhoogd?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Wat gebeurt er met het hart bij hartfalen?
A
Hart wordt dunner en zwakker
B
Hart wordt dikker en stijver

Slide 11 - Quiz

Bloeddrukverlagers verlagen de bloeddruk door:
1. Verwijding bloedvaten
2.  Meer vocht uitplassen
3. Verlaging hartslag
4. Tegenwerken bloeddruksysteem 

Slide 12 - Slide

Furosemide is een thiazidediureticum
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Welke bijwerkingen kan hydrochloorthiazide hebben?
A
Hyperkaliëmie
B
Hypokaliëmie
C
Hypernatriëmie
D
Hyponatriëmie

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de gevolgen van een hypokaliëmie? (meerder antwoorden mogelijk)
A
Spierzwakte/spierkramp/ spierpijn
B
Minder eetlust
C
Vermoeidheid
D
Hartkloppingen

Slide 15 - Quiz

Tot welke groep behoren lisinopril, enalapril en perindopril?

Slide 16 - Open question

Wat zijn bijwerkingen van lisdiuretica?

Slide 17 - Open question

Wat is het werkingsmechanisme van kaliumsparende diuretica?
A
Ze verminderen het effect van kalium
B
Ze verminderen het effect van natrium
C
Ze verminderen het effect van aldosteron
D
Ze versterken het effect van aldosteron

Slide 18 - Quiz

Wat zorgt voor verhoging in de bloeddruk?
A
Angiotensine I
B
ACE-enzym
C
Angiotensine II

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Benoem een bijwerking van bètablokkers

Slide 21 - Open question

Waar wordt isosorbidemononitraat bij gebruikt?

Slide 22 - Open question

Als je meerdere bloeddrukverlagers nodig hebt, wat doe je dan?
A
Bloeddrukverlagers uit dezelfde groep
B
Bloeddrukverlagers uit verschillende groepen

Slide 23 - Quiz

Stappenplan hartfalen
Bloeddruk verlagen:
Stap 1a: ACE-remmer (of AT2-blokker)
Stap 1b: Voeg een lisdiureticum toe (alleen bij vocht vasthouden)
Stap 2: Voeg een betablokker toe
Stap 3: Voeg spironolacton toe

Slide 24 - Slide

Waarom wil je geen calciumantagonist bij hartfalen?

Slide 25 - Slide

Trombose
Bloedstolsel in het bloedvat.

Embolie
Een losgelaten stolsel dat bloedvoorziening van een belangrijk orgaan afsluit.
Oorzaken?
Aderverkalking
Verminderde doorbloeding
Veranderde samenstelling van het bloed

Locatie stolsel bepaalt wat er gebeurd:
Hartinfarct
Herseninfarct/TIA
Longembolie
Trombosebeen

Slide 26 - Slide

Stollingsmechanisme

Slide 27 - Slide

Wat gebeurt er bij vasoconstrictie?
A
Bloedvat ontspant
B
Bloedvat trekt samen

Slide 28 - Quiz

Noem een bijwerking van antitrombotica

Slide 29 - Open question

Trombocytaggregatieremmers

1. Salicylaten
(bv. acetylsalicylzuur)
2. P2Y12 remmers
(bv. clopidogrel)
Anticoagulantia

1. Heparines
(bv. nadroparine)
2. DOAC
(bv. rivaroxaban)
3. Cumarines = Vit. K antagonist
(bv. acenocoumarol)

Slide 30 - Slide

Hoe worden heparines toegediend?
A
Injectie
B
Tablet
C
Zetpil

Slide 31 - Quiz

DOAC = vaste dosering
Cumarines = via trombosedienst
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Diabetes type 1 vs type 2 

Slide 33 - Slide

Wat zijn klachten van een hyperglykemie?

Slide 34 - Open question

Wat zijn klachten van een hypoglykemie?

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

Welk diabetes middel heeft als bijwerkingen verminderde eetlust met een metaalsmaak in de mond
A
Gliclazide
B
Insuline
C
Metformine
D
Sitagliptine

Slide 37 - Quiz

Insuline wordt alleen gebruikt bij diabetes type 1
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quiz

Tot welke groep behoren liraglutide en semaglutide?
A
DPP4-remmers
B
SU-derivaten
C
Insulines
D
GLP-1 agonisten

Slide 39 - Quiz

Wanneer spreek je van een hyperglykemie?
A
Glucose nuchter > 3
B
Glucose nuchter > 10
C
Glucose nuchter > 8
D
Glucose nuchter > 5

Slide 40 - Quiz

Wanneer spreek je van een hypoglykemie?
A
Glucose nuchter < 3.5
B
Glucose nuchter < 8
C
Glucose nuchter < 5
D
Glucose nuchter < 4.5

Slide 41 - Quiz

Wat doe je bij een hypo?
1. Eet of drink iets zoets
2. Neem bv. druivensuiker; 6 tot 8 dextrose
3. Eventueel glucagon injectie:
--> Glucagon stimuleert de lever om meer glycogeen naar glucose om te zetten 
Gevolg = meer glucose in het bloed

Slide 42 - Slide

Hoe lang duurt het tot kortwerkend insuline is ingewerkt?
A
1 tot 5 minuten
B
10 tot 30 minuten
C
1 tot 2 uur
D
4 uur

Slide 43 - Quiz

Soorten insuline

Slide 44 - Slide