Questions & Negations

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Questions & Negations

At the end of the lesson I can make questions and negations in English.

Als je een vraag of ontkenning wilt maken, moet je in de zin eerst kijken naar..

1. het onderwerp
2. de werkwoorden

Als er "am/are/is/can" in de zin staat, moet je........ om een vraag te maken.
"my dog is very hungry"

1. 'do' vooraan de zin zetten
2. 'does' vooraan de zin zetten
3. die vorm van 'to be' vooraan in de zin zetten

Maak de vraag:
My dog is very hungry.

Als er een ander werkwoord in de zin staat, moet je...... om een vraag te maken. "she works fast"

1. 'do' vooraan de zin zetten
2. 'does' vooraan de zin zetten
3. dat werkwoord vooraan in de zin zetten

Maak vragend:
She works fast.

Als er am/are/is/can in de zin staat,
moet je........ om een ontkenning te maken. "My dog is very hungry"

1. 'don't na het onderwerp zetten
2. 'doesn't' na het onderwerp zetten
3. 'not'na die vorm van 'to be' in de zin zetten

Maak ontkennend:
My dog is very hungry.

Als de zin GEEN am/are/is/can heeft, moet je...... om een ontkenning te maken. "They work fast."

1. 'don't' na het onderwerp te zetten
2. 'doesn't' na het onderwerp te zetten
3. 'not' na het eerste ww te zetten

Maak ontkennend
They work fast.

Je kiest voor 'do' als...

1. Het onderwerp een meervoud is.
2. Het onderwerp een enkelvoud is.
3. Het onderwerp he / she / it is.
4. Het onderwerp I / you / we / they is.

Je kiest voor 'does' als...

1. Het onderwerp een meervoud is.
2. Het onderwerp een enkelvoud is.
3. Het onderwerp he / she / it is.
4. Het onderwerp I / you / we / they is.

Wat is de goede vraag?

You eat a lot of apples.

1. Are you eat a lot of apples?
2. Does you eat a lot of apples?
3. Eat you a lot of apples?
4. Do you eat a lot of apples?

Maak vragend

We go to school by bike.

Dus....

She likes ice cream.

1. Does she like ice cream?
2. Does she likes ice cream?

Dus..

He fishes in the river.

1. Does he fishes in the river?
2. Does he fish in the river?

Dus..

The bird flies in the sky.

1. Does the bird fly in the sky?
2. Does the bird flies in the sky?

Maak vragend:
He eats a lot of apples.

1. Are he eat a lot of apples?
2. Does he eat a lot of apples?
3. Eats he a lot of apples?
4. Do he eat a lot of apples?