Grammatica klas 2

Grammatica
Herhaling klas 2
 regelmatige en onregelmatige ww
vervoegen in Present, passe compose, imparfait en futur simple
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Grammatica
Herhaling klas 2
 regelmatige en onregelmatige ww
vervoegen in Present, passe compose, imparfait en futur simple

Slide 1 - Slide

Frans
tegenwoordige tijd 
-er werkwoorden
-re werkwoorden
-ir werkwoorden
Passé composé

Slide 2 - Slide

Regelmatige werkwoorden
in het frans zijn er 3 soorten werkwoorden:
-er werkwoorden
-re werkwoorden
-ir werkwoorden
stam + de juiste uitgang erachter
Stam = -er/-re/-ir eraf halen

Slide 3 - Slide

-er werkwoorden
je -e              nous -ons
tu -es                vous -ez
il/elle -e             ils/elles -ent
on -e                                  

Slide 4 - Slide

-re werkwoorden
je  -s                 nous  -ons
tu  -s                  vous  -ez
il/elle  -        ils/elles  -ent
on   -                                  

Slide 5 - Slide

-ir werkwoorden
je  -is       nous  -issons
tu  -is       vous  -issez
il/elle  -it        ils/elles  -issent
        on  -it                                       

Slide 6 - Slide

0

Slide 7 - Video

je (demander)
A
je demand
B
je demande
C
je demands
D
je demandes

Slide 8 - Quiz

tu (punir)
A
tu punissons
B
tu punit
C
tu punis
D
tu punez

Slide 9 - Quiz

il (entendre)
A
il entendre
B
il entendez
C
il entendons
D
il entend

Slide 10 - Quiz

on (choisir)
A
on choisis
B
on choisi
C
on choisit
D
on choises

Slide 11 - Quiz

nous (parler)
A
nous parle
B
nous parlons
C
nous parles
D
nous parlez

Slide 12 - Quiz

vous (perdre)
A
vous perdre
B
vous perdez
C
vous perdrez
D
vous perdons

Slide 13 - Quiz

elles (chanter)
A
elles chantes
B
elles chanten
C
elles chante
D
elles chantent

Slide 14 - Quiz

le passé composé (vtt):
  • speelt zich af in de verleden tijd 
  • bestaat uit 2 werkwoorden: 
  • 1. hulpwerkwoord (avoir of être)
  • 2. voltooid deelwoord,     regels:
  • stam + é (bij ww eindigend op -er)
  • stam + u (bij ww eindigend op -re)
  • stam + i (bij ww eindigend op -ir)

Slide 15 - Slide

Wat is goed?
A
elles ont parlent
B
elles ont parlé

Slide 16 - Quiz

Zet in de passé composé:
Nous (travailler=werken)

Slide 17 - Open question

Mettez au passé composé:
ils (choisir=kiezen)

Slide 18 - Open question

Mettez au passé composé:
on (vendre=verkopen)

Slide 19 - Open question

Zet in de passé composé:
Nous (travailler=werken)

Slide 20 - Open question

Maak 9 Franse zinnen in de passé composé: 3 met een ww op -er, 3 met -re en 3 met -ir.

Slide 21 - Open question

Imparfait

Slide 22 - Slide

Reviser: Imparfait

Slide 23 - Slide

imparfait être
ik was
jij was
hij, zij, men was
wij waren
jullie waren, u was
zij waren

Slide 24 - Slide

Uitgangen imparfait
Je parlais
Tu parlais
Il/ elle/ on parlait
Nous parlions
Vous parliez
Ils/ elles parlaient

Slide 25 - Slide

Imparfait vs. Passé composé

Slide 26 - Slide

Le futur simple
De toekomende tijd
(herhaling)

Slide 27 - Slide

Wanneer gebruik je de futur simple?
- Om aan te geven dat iets nog gaat gebeuren. 

- Je vertaalt de futur simple altijd met zullen.

Vb: Wij zullen slapen.

Slide 28 - Slide

Hoe maak je de futur simple?

- Je pakt het hele werkwoord. --> dormir

- Je plakt de juiste uitgangen erachter. (zie volgende dia)
Tip: Toevallig lijken de uitgangen heel erg op de vervoeging van het werkwoord avoir.

- Bij een werkwoord dat eindigt op -re, vervalt de "e". --> j'apprendrai

Slide 29 - Slide

Uitgangen van le futur simple

je dormirai 
tu dormiras 
il/elle/on dormira 

nous dormirons 
vous dormirez 
ils dormiront
De vertaling

Ik zal slapen
Jij zult slapen
Hij/zij/men zal slapen

Wij zullen slapen
U zult slapen/ Jullie zullen slapen
Zij zullen slapen

Slide 30 - Slide

Onregelmatige vormen
être: je serai - Ik zal zijn
avoir: j'aurai - Ik zal hebben
faire: je ferai - ik zal doen / ik zal maken
aller: j'irai - ik zal gaan
pouvoir: je pourrai - ik zal kunnen
vouloir: je voudrai - ik zal willen
voir: je verrai - ik zal zien

Slide 31 - Slide

Exercice
1. Ik zal dansen = 
2. Ik zal doen = 
3. Jullie zullen geven = 
4. Hij zal kunnen = 
5. Wij zullen gaan = 

Slide 32 - Slide

Bon travail !!

Slide 33 - Slide