3.1 Lichaamstaal

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Voorkennis aan de hand van je huiswerk

Van kennen naar kunnen

Wat moet je met je ogen doen?

Wat doe je met je mimiek (= gezichtsuitdrukking)?

Wat doe je met je handen?

Hoe ga je staan?

Met je ogen maak je contact met publiek

Je gezichtsuitdrukking is positief en enthousiast

Je gebruikt je handen om met gebaren je verhaal te versterken

Je maakt met beweging gebruik van de ruimte

Oefenen met lichaamstaal

Waarheid of leugen?

Stap 1

Bedenk 2 korte verhalen over jezelf: 1 is waarheid, het andere verhaal is een leugen.

Denk na hoe je lichaamstaal gaat inzetten: ogen;

mimiek (= gezichtsuitdrukking);

handgebaren;

beweging.

Spreektijd: minimaal 1 min., maximaal 1,5 min.

Waarheid of leugen?

Stap 2

Uitwisselen. Maak gebruik van lichaamstaal om je verhaal te versterken. Lukt het om de waarheid te achterhalen of juist te verhullen?

1. Waarheid
2. Leugen

1. Waarheid
2. Leugen

1. Waarheid
2. Leugen

Van kennen naar kunnen

Kern Nederlands, 6 (pagina 132)

Bestudeer de theorie.

Maak opdrachten 4, 5, 6 en 7

of

Schrijf je script uit