ch 4 gramm III: Le pronom personnel

LE PRONOM PERSONNEL
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 1 - Slide

Vandaag ga ik jullie uitleggen over:

* het persoonlijk voornaamwoord als 
  1. onderwerp
  2. met nadruk
  3. lijdend voorwerp
  4. meewerkend voorwerp


Slide 2 - Slide

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels sujet
- persoonlijk voornaamwoorden als onderwerp!
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 3 - Drag question

We kunnen een lv of meew vw in de zin ook vervangen door een persoonlijkvoornaamwoord.
Kijk maar naar dit voorbeeld in het Nederlands:

Ik schrijf een brief aan mijn vader.
Lijdend vw vervangen: Ik schrijf hem aan mijn vader
Meew. vw vervangen: ik schrijf hem een brief

In het Nederlands gebruiken we in beide gevallen HEM. In het Frans is dat niet het geval!!

Slide 4 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
onderwerp
met nadruk / na vz
lijdend voorwerp
meewerkend 
voorwerp
je
moi
me/ m'
me / m 
tu
toi
te/t'
te/ t'
il
lui
le/ l'
lui
elle
elle
la/ l'
lui
nous
nous
nous
nous
vous
vous
vous 
vous
ils
eux
les
leur
elles
elles
les
leur
p 27 boek:
schrijf dit op!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

De plaats van het pronom
We plaatsen het PRONOM OBJET DIRECT / INDIRECT
vóór de persoonsvorm. Maar.....als er een infinitief in de zin staat, dan plaatsen we het pronom vóór de infinitief.
Exemple:
Je donne une fleur à ma mère   
Je la donne à ma mère              Je lui donne une fleur       Je la lui donne 
Je vais donner une fleur à ma mère 
Je vais la donner à ma mère        Je vais lui donner une fleur 
Je vais la lui donner  

Slide 10 - Slide

vervang het lijdend vw:
Ma soeur donne
le cadeau à son copain
A
ma soeur le donne à son copain
B
ma soeur la donne à son copain
C
ma soeur les donne à son copain
D
ma soeur me donne à son copain

Slide 11 - Quiz

vervang nu het meew vw:
ma soeur donne le cadeau
à son copain
A
ma soeur la donne le cadeau
B
ma soeur lui donne le cadeau
C
ma soeur leur donne le cadeau

Slide 12 - Quiz

vul de juiste vorm in:
je vais ....... donner un cadeau (jou)
A
me
B
te
C
le
D
la

Slide 13 - Quiz

Je ..........aime (jou)
A
l'
B
la
C
t'
D
m'

Slide 14 - Quiz

Tu aimes Claire?
Oui, je ......aime
A
le
B
la
C
l'

Slide 15 - Quiz

Vous voulez rencontrer le nouveau garçon? Oui je .....
A
le veux rencontrer
B
veux le rencontrer

Slide 16 - Quiz

Tu as envie de sortir avec .......(haar)

avec is voorzetsel (kolom klemtoon!)wat valt je op aan de plaats?
A
elle
B
la
C
lui
D
les

Slide 17 - Quiz

L'article partitif

Slide 18 - Slide


L' article partitif = het delend lidwoord. Dit kennen we niet in het Nederlands.
Dus: Als er in het Nederlands geen lidwoord staat, dan gebruiken we in het Frans l'article partitif. 
De hoeveelheid is onbekend

Exemple:
Ik drink koffie      Je bois du café
Ik eet vlees           Je mange de la viande
Ik drink water      Je bois de l'eau
Ik eet tomaten    Je mange des tomates

Slide 19 - Slide

Wat als de hoeveelheid wel bekend is?

>Na een 'woord van hoeveelheid' (bv beaucoup, combien, un litre, un kilo, une bouteille) gebruiken we DE
Exemple: Je bois une bouteille de vin

>Na een ontkenning gebruiken we DE (hoeveelheid is bekend.....)
Exemple: Je ne bois pas de vin


Slide 20 - Slide

LET OP: 
Na een telwoord volgt niks. 
Exemple: Je prend deux bananes
C'est la deuxième fois

Na 'aimer', 'détester', 'adorer', 'préférer' volgt altijd 
le, la of les. Ook als het een ontkenning is!!!!!
Exemple: J'aime les filles   Je n'aime pas le chocolat

Slide 21 - Slide

Grammaire II:
Le pronom personnel
(ex. 25, 26, 27)
Le partifif (ex. 28, 29, 30)
Vocabulaire Chapitre 4
#lesopafstand #coronatime #staysafe
@bera

Slide 22 - Slide