Spelling §1 t/m 12

Spelling §1 t/m 12
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Spelling §1 t/m 12

Slide 1 - Slide

Verschillende onderdelen
§2 Hoofdletters 
§3 Leestekens: Komma 
§4 Bijvoeglijk naamwoord
§5 Meervouden op -en en -s
§6 Verkleinwoorden 
§7 Spellingsalarm 
§10 Voltooid deelwoord 
§11  Werkwoordalarm. 

Slide 2 - Slide

§2 Hoofdletters
Wel of geen hoofdletter? 
sleep de woorden naar het juiste vak. 

Slide 3 - Slide

Wel hoofdletter
Geen hoofdletter
Etos
automerk
mexico
SchStation
zweedse
rijksmuseum

Slide 4 - Drag question

§3 leestekens: komma

Slide 5 - Slide

In welke twee gevallen schrijf je een komma? Kies een van de twee opties.
A
In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar.
B
Voor voegwoorden.
C
Na voegwoorden.
D
Voor het eerste woord van een opsomming.

Slide 6 - Quiz

§3 leestekens: komma
Is de komma in de zin goed gebruikt? 
Kies uit ja of nee.

Slide 7 - Slide

Doordat de les uitviel, hadden we een tussenuur.
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Toen de bus eindelijk aankwam bleek hij helemaal, vol te zitten.
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Op vakantie bezochten we de steden Gent Brugge, en Brussel.
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

§4 bijvoeglijk naamwoord 
Noteer de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Slide

De soep is lekker.
De ________ soep.

Slide 12 - Open question

De ring is van zilver.
De __________ ring.

Slide 13 - Open question

De buurman in gemeen.
De __________ buurman.

Slide 14 - Open question

§5 Meervouden op -en en -s
Noteer van het woord 
het meervoud. 

Slide 15 - Slide

Leider

Slide 16 - Open question

ski

Slide 17 - Open question

paard

Slide 18 - Open question

§5 Meervouden op -en en -s
Hoe maak je het meervoud? 
kies de juiste optie. 

Slide 19 - Slide

Tante
A
-en
B
-s
C
- 's

Slide 20 - Quiz

maatregel
A
-en
B
-s
C
- 's

Slide 21 - Quiz

Radio
A
-en
B
-s
C
- 's

Slide 22 - Quiz

§6 verkleinwoorden
Noteer van elk woord het verkleinwoord. 

Slide 23 - Slide

Vloer

Slide 24 - Open question

Kalf

Slide 25 - Open question

slang

Slide 26 - Open question

§6 verkleinwoorden
Noteer van elk verkleinwoord 
het zelfstandig naamwoord.

Slide 27 - Slide

geheimpje

Slide 28 - Open question

druppeltje

Slide 29 - Open question

§7 spellingsalarm
Kies de juiste letters 
voor de k-klank

Slide 30 - Slide

A________u
A
k
B
c
C
ck
D
cc

Slide 31 - Quiz

___amera.
A
k
B
c
C
ck
D
cc

Slide 32 - Quiz

§7 spellingsalarm
Kies de juiste letters 
voor de ks-klank

Slide 33 - Slide

e____amen
A
cc
B
ks
C
x

Slide 34 - Quiz

va____inatie
A
cc
B
ks
C
x

Slide 35 - Quiz

§10 voltooid deelwoord
Noteer het voltooid deelwoord 
van het werkwoord 
dat tussen haakjes staat.

Slide 36 - Slide

De postbode heeft rond vier uur twee pakketjes___________ (bezorgen).

Slide 37 - Open question

Zijn kat wil niet______________ (kammen) worden.

Slide 38 - Open question

§11 werkwoordalarm
Noteer van de zinnen 
het werkwoordelijke gezegde. 

Slide 39 - Slide


 Ik heb meer dan twee uur voor mijn toets Nederlands geleerd.
A
pvtt
B
vd

Slide 40 - Quiz


De politie overlegt met de burgemeester over het gevaarlijke kruispunt.
A
pvtt
B
vd

Slide 41 - Quiz