Recap Lesson Unit 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 2

Study words and phrases

Use your book or laptop to study these

Short recap

• Facts
  
• Habits 
  
• Routines
  

Short recap

• Happening now
• Happening over a longer period of time

Past Simple

De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd. 

Je gebruikt deze vorm als je het hebt over 

feiten, gewoonten of dingen die je doet met regelmaat  

die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn.

stam +ed / onregelmatig werkwoord

Past Continuous

De Past Continuous is de duurvorm in de verleden tijd.  Je gebruikt deze vorm als je wil zeggen dat 

iets op een bepaald moment in het verleden een tijd(je) aan de gang was

was/were & werkwoord +ing

Signaalwoorden

Voor de past continuous: 

when, while

Voor de past simple zijn het vaak tijdsbepalingen uit het verleden: yesterday, last week, last year, 1997, 2 days ago etc.

Past continuous vs. past simple

Je gebruikt de past continuous i.c.m. de past simple om aan te geven dat er iets gebeurde (korte actie = past simple) terwijl er al iets aan de gang was (lange actie = past continuous).

 I was reading a book when the phone rang. 

I was washing my car when the accident happened. 

Zijn de regels duidelijk? Zijn er nog onduidelijkheden?

😒🙁😐🙂😃

Fill in the past simple: I .............. to my neighbour yesterday.

1. talk
2. talks
3. talked
4. were talking

Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?

1. for, yet, never, ever
2. yesterday, last year, ago
3. always, often, usually, never
4. right now, at the moment

Fill in the past continuous: We ................... a good movie when the phone rang.

1. watched
2. have watched
3. were watching
4. are watching

Wat zijn signaalwoorden voor de past continuous?

1. when, while
2. always, never, ever, often
3. right now, at the moment
4. yesterday, last week

Zijn de regels duidelijk?

😒🙁😐🙂😃

Past Simple & Past Continuous

I _______________ (wait) for the bus when it _______________ (start) to rain. 

Past Simple & Past Continuous

I WAS WAITING (wait) for the bus when it STARTED (start) to rain. 

Past Simple & Past Continuous

 I _________________________ (read) the newspaper, when all of a sudden my cat ___________________ (jump) onto my lap. 

Past Simple & Past Continuous

 I WAS READING (read) the newspaper, when all of a sudden my cat JUMPED (jump) onto my lap. 

Much and many

What do these words mean?

Much and many

What do these words mean?

Much + many betekenen beide 'veel'
Much gebruik je als je het woord dat erna komt NIET kan tellen.
Many gebruik je als je het woord dat erna komt WEL kan tellen.

Het gaat erom of je het woord kan tellen!

Welke woorden hieronder kan je tellen?
Er zijn er twee goed!

1. Grapefruit
2. Knowledge
3. Water
4. Bottle

Welke woorden hieronder kan je niet tellen?
Er zijn er twee goed!

1. Money
2. Sand
3. Dollar
4. Face mask

Much:

Woorden die je niet kan tellen (er kan geen 1, 2, 3 voor)

I don't have much knowledge about cars. 

I had so much fun yesterday!

Many:

Woorden die je kan tellen (er kan wel 1, 2, 3 voor)

Many teenagers like the game Fortnite

I don't know how many episodes I watched.

Translate:
Veel koeien (use much/many)

Translate:
Veel geld (use much/many)

Translate:
Veel bloemen (use much/many)

Comparatives and superlatives

1.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,

gebruik dan -r en -st.

large

larger

largest

Spellingsregels:

2.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,

gebruik dan -ier en -iest.

happy

happier

happiest

Comparatives and superlatives

hot

hotter

hottest

Spellingsregels:

3.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)

+ 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen

big

bigger

biggest

Comparatives and superlatives

Woorden van 3 lettergrepen of meer:

- Comparative: more

- Superlative: most

expensive

more expensive

most expensive

Comparatives and superlatives

famous

more famous

most famous

Zelfde regel geldt voor bijvoorbeeld: famous en boring

boring

more boring

most boring

Comparatives and superlatives

good/well

better

best

Uitzonderingen (uit je hoofd leren!)

bad/ill

worse

worst

much/many

little

more

less

most

least

My house is (big) ...
than yours.

Who is the (rich) ...
woman on earth?

This flower is (beautiful)
... than that one.