overdrijving en ironie T3

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning
1. Leesboek (notities gelezen boeken)

2. H5+H6 woordenschat (Overdrijven & ironie + weet wat je leest)
 
3. Aan het werk

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Lesdoelen
1.Aan het einde van de les kunnen de leerlingen overdrijving en ironie herkennen en begrijpen



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Overdrijving
Overdrijving: de schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat. Bijvoorbeeld:
We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.
We moesten erg lang op de groentesoep wachten, maar geen honderden jaren.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Ironie
Ironie: de schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt. Bijvoorbeeld:
– Geweldig hoor, die twee voor je toets!
– Fijn, al die moddersporen op de schone vloer!
Zelf gebruik je vast ook weleens ironie. Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoticon achter.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Ik word doodmoe van dat gezeur van jou.
A
ironie
B
overdrijving

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het was een doodsaaie film
A
ironie
B
overdrijving

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Was het plaatje ironisch?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Je klets me de oren van het hoofd.
(tegen iemand die weinig zegt)
A
ironie
B
overdrijving

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

VANDAAG: WOORDENSCHAT H3
In teksten kom je vaak zinnen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat. Bijvoorbeeld:
De baby was om op te vreten. Dit betekent: De baby zag er heel schattig uit.

Om een tekst te begrijpen, is het belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent.
Lees de tekst zorgvuldig en vraag je af: bedoelt de schrijver het letterlijk, dus precies zoals het er staat? Als dat niet zo is, lees dan verder. Meestal begrijp je dan wel wat er bedoeld wordt.


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Theorie H6 woordenschat
 • synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen, voor- en achtervoegsels en bekende woorddelen om de betekenis van moeilijke woorden te vinden.

• figuurlijk taalgebruik: bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?

• woorden met meerdere betekenissen (homoniemen): welke betekenis past in de tekst?

• overdrijft de schrijver of gebruikt hij ironie?

Gebruik een (online) woordenboek als je niet zeker bent van de betekenis van belangrijke woorden.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

ZIE PP 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Je maakt de opdrachten die op het bord staan.
Je schrijft op het werkblad en maakt H6 online 
Je maakt deze opdrachten in duo's of alleen. Ik loop rond voor vragen.
Ongeveer 15 minuten
Je kent het verschil tussen overdrijving en ironie + betekenis van woorden
Als je klaar bent met de opdrachten, werk je online verder aan H5 of H6 woordenschat
Zelf aan de slag

Slide 15 - Slide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.
Aan het werk
Maken:
Woordenschat H5: werkblad

H6: startopdracht, 1 + 2 online

Slide 16 - Slide

This item has no instructions