woordvolgorde in samengestelde zinnen

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordvolgorde in samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • Wat is een samengestelde zin
  • Hoe is de woordvolgorde in de samengestelde zin
  • Verschillende  voegwoorden om zinnen mee aan elkaar te 'voegen'

Slide 2 - Slide

Voegwoorden
In het Nederlands kun je twee zinnen aan elkaar maken (voegen) tot een lange zin, met voegwoorden. Een lange zin met twee persoonsvormen heet een samengestelde zin.
Bijvoorbeeld:
                         zin 1: ik hou van de natuur.
                         zin 2: ik ga vaak naar het bos.
Aan elkaar voegen met EN: 
zin 3: Ik hou van de natuur en ik ga vaak naar het bos. 

Slide 3 - Slide

Welke voegwoorden ken je? Typ er een aantal.

Slide 4 - Open question

Welke bewering past het beste bij jou?
A
Ik schrijf alleen korte zinnen en gebruik geen voegwoorden
B
Ik kan de voegwoorden en, maar, of correct gebruiken
C
Ik kan ook moeilijkere voegwoorden gebruiken: als, hoewel, daardoor, terwijl
D
Ik probeer lange zinnen, maar vind de woordvolgorde in lange zinnen moeilijk

Slide 5 - Quiz

Volgorde
Bij de meeste voegwoorden verandert de woordvolgorde: het werkwoord komt achteraan in de tweede zin:

Ik hou van de natuur, hoewel ik niet van het strand hou.
Ik zit op school, omdat ik iets wil leren

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

De volgorde verandert NIET bij:
  1. en         Ik hou van koffie en ik hou van thee
  2. maar    Ik hou van koffie, maar ik hou niet van thee
  3. want    Ik hou van koffie, want ik word dan wakker.
  4. of          Je  houdt van koffie of je houdt van thee.
  5. dus       Ik hou alleen van koffie, dus ik hou niet van thee.

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
Zin 1: Ik ga niet naar school                        Zin 2: ik ben ziek

Ik ga niet naar school want ik ben ziek.
Ik ga niet naar school en ik ben ziek.

Ik ga niet naar school omdat ik ziek ben.
Ik ga naar school, tenzij ik ziek ben


Slide 9 - Slide

twee filmpjes
Hierna komen twee filmpjes over de woordvolgorde  na een voegwoord. Bekijk ze goed. Van welk filmpje leer jij dit het beste?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Welk filmpje vind jij prettiger en waarom?

Slide 13 - Open question

De volgorde in de tweede zin verandert niet.
In de tweede zin verandert de woordvolgorde
en
maar
omdat
zodat
terwijl
dus
want

Slide 14 - Drag question

Welke zin is NIET goed?
A
Ik hou van jou, want je bent lief.
B
Ik hou van mijn broer omdat hij is lief.
C
Ik lees de krant, terwijl ik muziek luister.
D
Ik ga naar school, zodat ik veel kan leren.

Slide 15 - Quiz

In Nederland leren kinderen fietsen...
A
...wanneer ze zijn vijf of zes jaar.
B
...wanneer ze vijf of zes jaar zijn.

Slide 16 - Quiz

Zelf zinnen maken
Je ziet zo twee losse zinnen. 

Maak daarmee  zelf drie samengestelde zinnen met de drie gegeven voegwoorden. 

Let op de betekenis en de woordvolgorde!

Slide 17 - Slide

Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk.
omdat dus want

Slide 18 - Open question

Voorbeelden van goede zinnen
Jan werkt in de pizzeria, dus Jan heeft geen tijd voor huiswerk.
Jan werkt in de pizzeria, dus heeft Jan geen tijd voor huiswerk.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk, want Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk, omdat Jan in de pizzeria werkt.
Omdat Jan in de pizzeria werkt, heeft  Jan geen tijd voor huiswerk. .

Slide 19 - Slide

Ik hou van voetballen.
Ik ben lid van de tennisclub.
en maar hoewel

Slide 20 - Open question

Voorbeelden van goede zinnen
Ik hou van voetballen en ik ben lid van de tennisclub.
Ik ben lid van de tennisclub en ik hou van voetballen. 
Ik hou van voetballen, maar ik ben lid van de tennisclub
Ik ben lid van de tennisclub, maar ik hou van voetballen.
Hoewel ik van voetballen hou, ben ik lid van de tennisclub.
Hoewel ik lid ben van de tennisclub, hou ik van voetballen

Slide 21 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 22 - Open question

Verder oefenen 

Slide 23 - Slide

Hoe nuttig was deze les voor jou? (nuttig = zinnig, je hebt er iets aan).
1 = niet nuttig, 10 is heel nuttig
110

Slide 24 - Poll