verkleinwoorden

VERKLEINWOORDEN
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

VERKLEINWOORDEN

Slide 1 - Slide

Hoe schrijf je het verkleinwoord van 'huis'?
A
huisje
B
huissie
C
huisjes
D
huisi

Slide 2 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'stoel'?
A
stoelke
B
stoelten
C
stoeli
D
stoeltje

Slide 3 - Quiz

Hoe schrijf je het verkleinwoord van 'tafel'?
A
tafeltje
B
tafelke
C
tafelten
D
tafeli

Slide 4 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'boom'?
A
boomi
B
boomke
C
boompje
D
boomp

Slide 5 - Quiz

Hoe schrijf je het verkleinwoord van 'auto'?
A
autootje
B
autotje
C
autoi
D
autoo

Slide 6 - Quiz

verkleinwoord van 'camera'
A
cameraa'tje
B
cameratje
C
camera'tje
D
cameraatje

Slide 7 - Quiz

verkleinwoord van 'karbonade'
A
karbonaadje
B
karbonaatje
C
karbonadetje
D
karbonadetje

Slide 8 - Quiz

verkleinwoord van 'video'
A
vidiootje
B
video'tje
C
videootje
D
videotje

Slide 9 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoord van 'kerstdiner'?
A
kerstdineetje
B
kerstdinertje
C
kerstdiners
D
kerstdineertje

Slide 10 - Quiz

verkleinwoord van 'baby'
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje

Slide 11 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'bikini'
A
bikinietje
B
bikini'tje
C
bikinitje

Slide 12 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
'hyena'
A
hyenatje
B
hyena'tje
C
hyenaatje

Slide 13 - Quiz

verkleinwoord van 'album'
A
albumtje
B
albumje
C
albumpje

Slide 14 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
'ring'
A
ringtje
B
ringetje
C
rinnetje

Slide 15 - Quiz

Verkleinwoord 'oma'
A
Omaatje
B
Oma'tje
C
Omatje
D
Opoe

Slide 16 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord van 'kliko'
A
klikoos
B
kliko's
C
klikoo's
D
klikos

Slide 17 - Quiz

Geef het goede verkleinwoord van:
'paraplu'
A
paraplu'tje
B
parapluutje

Slide 18 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord van 'leerling'
A
leerlingkje
B
leerlinkje
C
leerlingtje
D
leerlingetje

Slide 19 - Quiz

Geef het goede verkleinwoord van:
'probleem'
A
probleempje
B
probleemtje

Slide 20 - Quiz

verkleinwoord van 'jongen'
A
jongentje
B
jongetje
C
jongenkje

Slide 21 - Quiz

Geef het goede verkleinwoord van 'helm'
A
Helmkje
B
Helmpje

Slide 22 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord van 'tosti'
A
tostitje
B
tosti'tje
C
tostietje
D
tostie'tje

Slide 23 - Quiz

Hoe spel je het verkleinwoord van 'koning'
A
koningetje
B
koningkje
C
koningje
D
koninkje

Slide 24 - Quiz

Het verkleinwoord van 'café' is...
A
café'tje
B
cafeetje

Slide 25 - Quiz

Verkleinwoorden
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 26 - Quiz

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje

Slide 27 - Quiz

Het verkleinwoord van penalty
A
penaltytje
B
penaltys
C
penalty'tje
D
penaltietje

Slide 28 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 29 - Quiz

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 30 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'cola'?
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 31 - Quiz

Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje

Slide 32 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
'cliché'?
A
clichétje
B
clicheetje
C
clichéetje
D
clichtje

Slide 33 - Quiz