Hij/zij-vorm werkwoorden

• Spelling
• Basisschool
• Groep 5,6

Werkwoorden

Hij/zij-vorm

Wat is een werkwoord?

Wat is het werkwoord in de zin:

Sinterklaas rijdt op zijn paard.

1. rijdt
2. sinterklaas
3. paard
4. op

Wat is het werkwoord in de zin:

De boom staat tegenover het huis.

1. boom
2. tegenover
3. staat
4. huis

Hij/zij - vorm

We hebben geleerd dat een werkwoord drie vormen heeft.

De ik-vorm, hij/zij-vorm en de wij-vorm.

Doel: Aan het eind van deze les kan je benoemen wie er allemaal hij/zij-vorm kunnen zijn.

Je kan de goede vorm van het werkwoord  in de zin invullen.

hij-vorm

zij-vorm

In welke vorm staat deze zin?

De brandweerman blust de brand.

1. ik-vorm
2. hij/zij-vorm
3. wij-vorm

In welke vorm staat deze zin?

Sinterklaas en Zwarte Piet rijden in een grote auto.

1. Ik-vorm
2. Hij/zij-vorm
3. Wij-vorm

Vul de goede vorm van het werkwoord in.

Zwarte Piet ... (lopen) over de daken.

1. loop
2. loopt
3. lopen

Vul de goede vorm van het werkwoord in.

Sinterklaas en zijn Pieten ... (geven) ieder jaar veel cadeautjes.

1. geef
2. geeft
3. geven

Vul de goede vorm van het werkwoord in

Het schilderij ... (hangen) aan de muur.

1. hangen
2. hang
3. hangt

Noem zoveel mogelijk mensen/dieren/dingen die een hij- of zij-vorm in een zin kunnen zijn.