h.3- Gramm. zinsdelen-ww of nw gezegde?- havo2

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde


1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je onderscheid kunt maken tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde


Slide 1 - Slide

Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand (of iets) dóét:

Jurre / gaat / vanmiddag / een nieuwe koptelefoon / kopen.
wg = gaat kopen
Het werkwoord ‘kopen’ zegt wat Jurre doet.

Slide 2 - Slide

Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt). Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde (ww.deel) bevat altijd een vorm van een koppelwerkwoord 
(zijn, 
worden, 
blijven,
 blijken, 
lijken, 
schijnen)

Slide 3 - Slide

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord. 
Het geeft een kenmerk of eigenschap van iemand (of van iets).

Let op: het naamwoordelijk gezegde is een zinsdeel, maar het ww.deel en het nw.deel kunnen los van elkaar in de zin staan.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld:

Zoë / wordt / over enkele jaren / een succesvolle balletdanseres.
ng = wordt [een succesvolle balletdanseres]
Het naamwoordelijk deel ‘een succesvolle balletdanseres’ zegt wat Zoe wordt.

Slide 5 - Slide

Met dit stappenplan bepaal je of er een werkwoordelijk gezegde is of een naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Aan de slag

Slide 9 - Slide

Gebruik de theorie bij het maken van de opdrachten. Volg goed het stappenplan

Maken:

blz. 92 Grammatica zinsdelen
Startopdr.
+ opdr.  1 t/m 4

Slide 10 - Slide