Les 6: aanpassingen bij dieren

Les 6: aanpassingen bij dieren
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 6: aanpassingen bij dieren

Slide 1 - Slide

Inhoud
- Leerdoelen
- Herhalingsopgave
- Uitleg 
- Opdrachten aanpassingen dieren
- Filmpje

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan beschrijven hoe dieren zijn aangepast aan het milieu waarin ze leven.

Slide 3 - Slide

Leg uit wat een biologisch evenwicht is.

Slide 4 - Open question

Biologisch evenwicht kun je weergeven in een diagram: een optimumkromme.
Wat laat de diagram zien?

Slide 5 - Open question

Noem een biotische oorzaak van een verstoord biologisch evenwicht.

Slide 6 - Open question

Noem een abiotische oorzaak van een verstoord biologisch evenwicht.

Slide 7 - Open question

Aanpassingen bij dieren
Dieren hebben aanpassingen aan het milieu waarin ze leven. Deze aanpassingen kunnen te maken hebben met allerlei functies van het lichaam zoals de voortbeweging, de voeding, de ademhaling, de voortplanting, enzovoort.

Slide 8 - Slide

Waterdieren en landdieren
Dieren die in het water leven, hebben andere kenmerken dan dieren die op het land leven. Vissen bijvoorbeeld hebben organen die bij landdieren niet voorkomen: kieuwen, vinnen, enzovoort. Een vis zwemt vooruit door in het water heen en weer te bewegen, vooral met zijn staartvin. De overige vinnen gebruikt een vis vooral om zich rechtop in het water te houden. De huid is bedekt met schubben, met daar overheen een laag slijm. Door dit slijm is de huid heel glad. Hierdoor is bij het zwemmen de weerstand laag. Ook door de lichaamsvorm is de weerstand in het water laag. Kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over. We noemen deze lichaamsvorm gestroomlijnd. Ook vogels en zoogdieren die in het water leven, zijn gestroomlijnd (zie afbeelding).

Slide 9 - Slide

Waterdieren en landdieren
Dieren die op het land leven, hebben andere lichaamsvormen (zie afbeeldingen). Landdieren ondervinden meer last van hun eigen gewicht dan waterdieren. Waterdieren zweven in het water, ze worden als het ware "gedragen door het water. Misschien heb je dit zelf weleens gemerkt in een zwembad. Onder water kun je iemand gemakkelijk met één hand optillen, hoe zwaar hij of zij ook is. Maar op het land lukt dit niet. Landdieren hebben dan ook aanpassingen om hun eigen gewicht te kunnen dragen: stevige poten, een zwaar skelet, enzovoort.

Slide 10 - Slide

De poten van zoogdieren
Voor de voortbeweging van landdieren is de weerstand van de ondergrond belangrijk. Je hebt vast weleens gemerkt dat je op een verharde weg veel sneller kunt lopen dan op los zand of op modder. De poten van landdieren bezitten dan ook aanpassingen aan de ondergrond. Als de ondergrond hard is, hebben dieren er voordeel bij als slechts een klein deel van de voet de grond raakt. Bij het lopen is dan de weerstand van de ondergrond zo klein mogelijk. Maar als de ondergrond zacht is, hebben dieren er juist voordeel bij als ze op de hele voet lopen. Ze zakken dan minder gauw weg in de zachte ondergrond.
Zoolgangers leven op een zachte ondergrond en zakken niet snel weg (beer). Teengangers kunnen snel lopen (kat) en hoefgangers lopen op hun tenen en kunnen nog sneller lopen maar wel alleen op een harde ondergrond (paard).

Slide 11 - Slide

De poten van vogels
Ook de poten van vogels hebben aanpassingen aan het milieu. In de afbeelding op de volgende slide zie je daar voorbeelden van. Vogels die in bomen en struiken leven, moeten zich kunnen vastklemmen aan takken. Hun poten maken dit mogelijk. Van de vier tenen staan er drie naar voren en één naar achteren. Deze poten vind je bij zangvogels (bijvoorbeeld merels, spreeuwen, mezen, vinken).
Bij roofvogels (bijvoorbeeld buizerds, valken) en uilen hebben de tenenscherpe klauwen. Hiermee vangen deze vogels hun prooi. Loopvogels (bijvoorbeeld struisvogels) zitten nooit op takken. Deze vogels hebben twee of drie tenen die naar voren staan. De teen die bij veel andere vogels naar achter staat, ontbreekt. Watervogels (bijvoorbeeld eenden, zwanen) drijven op het water. Bij deze vogels is de teen die naar achteren staat meestal klein. Tussen de tenen zitten zwemvliezen.
Steltlopers (bijvoorbeeld kieviten, scholeksters, wulpen) zoeken voedsel in ondiep water of in de modder. Deze vogels hebben lange poten, zodat hun romp droog blijft. Ze hebben lange tenen, waardoor ze minder snel in de modder wegzakken.

Slide 12 - Slide

De poten van vogels

Slide 13 - Slide

De snavel van vogels
Bij vogels is aan de vorm van de snavel te zien welk soort voedsel ze vooral eten. We zeggen dat de snavels van vogels aanpassingen hebben aan het voedsel dat ze eten. In de afbeelding op de volgende slide zijn enkele snaveltypen getekend. Vogels die vooral zaden eten, hebben een kegelsnavel. Dat is een korte snavel waarmee ze veel kracht kunnen zetten. Hierdoor kunnen deze vogels harde zaden kraken.
Vogels die vooral insecten eten, hebben een pincetsnavel. Dat is een puntige snavel waarmee ze insecten kunnen vangen. Vogels die insecten eten die meestal diep verborgen zitten, bijvoorbeeld in spleten in de schors van een boom, hebben een lange pincetsnavel. Roofvogels hebben een haaksnavel. Hiermee kunnen ze een prooi in stukken scheuren.
Vogels die bodemdiertjes eten, hebben een priemsnavel. Met zo'n lange snavel kunnen de vogels diep in een natte bodem prikken. Vogels die het water afslobberen naar kleine plantjes en diertjes hebben een zeefsnavel.

Slide 14 - Slide

De snavels van vogels

Slide 15 - Slide

Wanneer noemen we de lichaamsvormen van een dier gestroomlijnd?

Slide 16 - Open question

Welke dieren hebben de meest gestroomlijnde lichaamsvorm?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding staat een mol afgebeeld. Leg uit dat voor een mol een gestroomlijnd lichaam van belang is.

Slide 18 - Open question

Wat is de functie van de staartvin van een vis?

Slide 19 - Open question

En wat is de functie van de overige vinnen van een vis?

Slide 20 - Open question

Noem twee aanpassingen waardoor vissen bij het zwemmen zo weinig mogelijk weerstand van het water ondervinden.

Slide 21 - Open question

Welke dieren hebben een zwaarder skelet?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 22 - Quiz

Het grootste dier dat ooit heeft geleefd, is de blauwe vinvis. Dit dier is veel groter dan de grootste dinosaurus (zie afbeelding).
Leg uit dat in het water veel grotere dieren kunnen voorkomen dan op het land.

Slide 23 - Open question

Een blauwe vinvis is een zoogdier. In thema ordening heb je geleerd dat zoogdieren warmbloedig zijn. Een blauwe vinvis heeft een zeer dikke vetlaag onder de huid. Ook andere zoogdieren die in het water leven, hebben zo'n dikke vetlaag (bijvoorbeeld zeehonden, walrussen). Aan welke abiotische factor in de biotoop is deze dikke vetlaag een aanpassing?

Slide 24 - Open question

Vissen zijn koudbloedig.
Hebben vissen ook een dikke vetlaag onder de huid?

Slide 25 - Open question

Een voorbeeld van een topganger is...
A
Een kat
B
Een beer
C
Een paard
D
Een mens

Slide 26 - Quiz

zoolganger
teenganger
topganger
zoolganger

Slide 27 - Drag question

Bij welke zoogdieren is de weerstand van de ondergrond het kleins?
A
zoolganger
B
teenganger
C
topganger

Slide 28 - Quiz

Welke zoogdieren leven vooral op drassige bodems, zoolgangers, teengangers of topgangers? Leg je antwoord uit.

Slide 29 - Open question

Welke zoogdieren leven vooral op harde bodems, zoolgangers, teengangers of topgangers? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open question

Welke stelling is juist?
A
De snavel van vogels zijn aangepast aan voedsel
B
A en C zijn juist
C
De poten van vogels zijn aanpast aan hun omgeving

Slide 31 - Quiz

Bij de meeste zoogdieren zitten alle tenen aan dezelfde kant van de voet. Bij de meeste vogels niet. Welk voordeel heeft dit voor de vogels?

Slide 32 - Open question

Loopvogels hebben geen teen die naar achteren staat.
Welk voordeel heeft dit voor deze vogels?

Slide 33 - Open question

Bij welke andere groep vogels heeft de teen die naar achteren staat geen
functie?

Slide 34 - Open question

Deze poten zijn van een....
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 35 - Quiz

haaksnavel
zeefsnavel
pincetsnavel
kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.

Slide 36 - Drag question

Welke snavel ontbreek op de vorige slide?

Slide 37 - Open question

Leg uit waarom zaadetende zangvogels een korte snavel hebben.

Slide 38 - Open question

Leg uit waarom insectenetende zangvogels een puntige snavel hebben.

Slide 39 - Open question

Slide 40 - Video