Les 4: relaties en aanpassingen bij dieren

Les 4: relaties en aanpassingen bij dieren
1 / 55
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 4: relaties en aanpassingen bij dieren

Slide 1 - Slide

Inhoud
- Leerdoelen
- Herhalingsopgave
- Uitleg 
- Opdrachten relaties en aanpassingen bij dieren
- Filmpje

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  •  Je kunt uitleggen hoe soorten afhankelijk zijn van elkaar voor voedsel, een schuilplaats en voortplanting.
  • Ik kan beschrijven hoe dieren zijn aangepast aan het milieu waarin ze leven.

Slide 3 - Slide

Wat is de biomassa van een organisme?

Slide 4 - Open question

Een voedselketen in de veeteelt bestaat uit drie schakels:
gras → koe → mens.
De grootste hoeveelheid energierijke stoffen vind je in de schakel:

Slide 5 - Open question

Een voedselketen in de veeteelt bestaat uit drie schakels:
gras → koe → mens.
De kleinste hoeveelheid energierijke stoffen vind je in de schakel:

Slide 6 - Open question

In de afbeelding is een piramide van biomassa getekend van de voedselketen gras → sprinkhaan → spitsmuis.

Welke van de volgende beweringen is hierover juist?
A
Uit 1 kg biomassa in grasplanten wordt 22 kg biomassa in sprinkhanen gevormd.
B
Uit 1 kg biomassa in grasplanten wordt uiteindelijk 85 kg biomassa in spitsmuizen gevormd.
C
Uit 22 kg biomassa in grasplanten wordt 1 kg biomassa in spitsmuizen gevormd.
D
Uit 22 kg biomassa in sprinkhanen wordt 1 kg biomassa in spitsmuizen gevormd.

Slide 7 - Quiz

Leg uit wat een biologisch evenwicht is.

Slide 8 - Open question

Noem een biotische oorzaak van een verstoord biologisch evenwicht.

Slide 9 - Open question

Noem een abiotische oorzaak van een verstoord biologisch evenwicht.

Slide 10 - Open question

Samenleven
Binnen een populatie heeft elk individu relaties met een groot aantal soortgenoten. Individuen hebben ook relaties met individuen van andere soorten. Daarnaast zijn er relaties tussen populaties. Een relatie kan gericht zijn op concurrentie (competitie) of op samenwerking. Er is bijvoorbeeld concurrentie als individuen of populaties strijden om voedsel, om een partner of om een veilige plek. Samenwerking zie je bijvoorbeeld bij een troep leeuwen die samen jagen op een prooi (zie afbeelding).

Slide 11 - Slide

Relaties binnen een populatie
Bij dieren die in groepen leven, zie je vaak een rangorde. Eén dier is de baas, bijvoorbeeld het oudste vrouwtje bij een kudde olifanten. Doordat elk dier zijn plek weet, zijn er minder gevechten. Ook een territorium vermindert de kans op gevechten. Een territorium is een gebied dat verdedigd wordt tegen soortgenoten. Een territorium kan dienen als jachtgebied, maar ook als ruimte voor het grootbrengen van de jongen.

Individuen van dezelfde soort moeten samenwerken om zich voort te planten. Bij de voortplanting treedt paarvorming op tussen een mannetje en een vrouwtje. Bij sommige soorten vindt elk jaar opnieuw paarvorming plaats, maar er zijn ook soorten waarbij een mannetje en een vrouwtje hun hele leven bij elkaar blijven. Dit is bijvoorbeeld het geval bij zwanen (zie afbeelding).

Slide 12 - Slide

Relaties tussen soorten
Tussen populaties van verschillende soorten vindt vaak weinig concurrentie plaats, doordat de soorten zich specialiseren. Zowel torenvalken, steenuilen als ransuilen eten veldmuizen, maar torenvalken jagen overdag, steenuilen in de schemering en ransuilen ’s nachts. Daardoor concurreren ze niet met elkaar.


Slide 13 - Slide

Relaties tussen soorten
Individuen van verschillende soorten kunnen langdurige relaties met elkaar onderhouden. Zo’n samenlevingsvorm noem je symbiose. Er zijn verschillende vormen. Beide soorten kunnen voordeel hebben van de symbiose. Dit heet mutualisme. Dit zie je bijvoorbeeld bij korstmossen, waarbij een schimmel samenleeft met algen (zie afbeelding).

Slide 14 - Slide

Relaties tussen soorten
Bij andere vormen van symbiose heeft slechts een van beide individuen voordeel. Als het andere individu geen voordeel en geen nadeel heeft, noem je dat commensalisme (zie afbeelding links). Een voorbeeld daarvan zijn boomalgen op de stam van een boom.
Als een van beide individuen nadeel ondervindt van de samenleving, noem je dat parasitisme. Hierbij leeft een individu, de parasiet, op of in een individu van een andere soort, de gastheer. Parasieten kunnen dieren, planten of schimmels zijn (zie afbeelding rechts).
Een teek is een parasiet.
Remora zuigen zich aan de haai vast. Ze krijgen bescherming en eten restjes voedsel, terwijl de haai er niks van merkt.

Slide 15 - Slide

Aanpassingen bij dieren
Dieren hebben aanpassingen aan het milieu waarin ze leven. Deze aanpassingen kunnen te maken hebben met allerlei functies van het lichaam zoals de voortbeweging, de voeding, de ademhaling, de voortplanting, enzovoort.

Slide 16 - Slide

Waterdieren en landdieren
Dieren die in het water leven, hebben andere kenmerken dan dieren die op het land leven. Vissen bijvoorbeeld hebben organen die bij landdieren niet voorkomen: kieuwen, vinnen, enzovoort. Een vis zwemt vooruit door in het water heen en weer te bewegen, vooral met zijn staartvin. De overige vinnen gebruikt een vis vooral om zich rechtop in het water te houden. De huid is bedekt met schubben, met daar overheen een laag slijm. Door dit slijm is de huid heel glad. Hierdoor is bij het zwemmen de weerstand laag. Ook door de lichaamsvorm is de weerstand in het water laag. Kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over. We noemen deze lichaamsvorm gestroomlijnd. Ook vogels en zoogdieren die in het water leven, zijn gestroomlijnd (zie afbeelding).

Slide 17 - Slide

Waterdieren en landdieren
Dieren die op het land leven, hebben andere lichaamsvormen (zie afbeeldingen). Landdieren ondervinden meer last van hun eigen gewicht dan waterdieren. Waterdieren zweven in het water, ze worden als het ware "gedragen door het water. Misschien heb je dit zelf weleens gemerkt in een zwembad. Onder water kun je iemand gemakkelijk met één hand optillen, hoe zwaar hij of zij ook is. Maar op het land lukt dit niet. Landdieren hebben dan ook aanpassingen om hun eigen gewicht te kunnen dragen: stevige poten, een zwaar skelet, enzovoort.

Slide 18 - Slide

De poten van zoogdieren
Voor de voortbeweging van landdieren is de weerstand van de ondergrond belangrijk. Je hebt vast weleens gemerkt dat je op een verharde weg veel sneller kunt lopen dan op los zand of op modder. De poten van landdieren bezitten dan ook aanpassingen aan de ondergrond. Als de ondergrond hard is, hebben dieren er voordeel bij als slechts een klein deel van de voet de grond raakt. Bij het lopen is dan de weerstand van de ondergrond zo klein mogelijk. Maar als de ondergrond zacht is, hebben dieren er juist voordeel bij als ze op de hele voet lopen. Ze zakken dan minder gauw weg in de zachte ondergrond.
Zoolgangers leven op een zachte ondergrond en zakken niet snel weg (beer). Teengangers kunnen snel lopen (kat) en hoefgangers lopen op hun tenen en kunnen nog sneller lopen maar wel alleen op een harde ondergrond (paard).

Slide 19 - Slide

De poten van vogels
Ook de poten van vogels hebben aanpassingen aan het milieu. In de afbeelding op de volgende slide zie je daar voorbeelden van. Vogels die in bomen en struiken leven, moeten zich kunnen vastklemmen aan takken. Hun poten maken dit mogelijk. Van de vier tenen staan er drie naar voren en één naar achteren. Deze poten vind je bij zangvogels (bijvoorbeeld merels, spreeuwen, mezen, vinken).
Bij roofvogels (bijvoorbeeld buizerds, valken) en uilen hebben de tenenscherpe klauwen. Hiermee vangen deze vogels hun prooi. Loopvogels (bijvoorbeeld struisvogels) zitten nooit op takken. Deze vogels hebben twee of drie tenen die naar voren staan. De teen die bij veel andere vogels naar achter staat, ontbreekt. Watervogels (bijvoorbeeld eenden, zwanen) drijven op het water. Bij deze vogels is de teen die naar achteren staat meestal klein. Tussen de tenen zitten zwemvliezen.
Steltlopers (bijvoorbeeld kieviten, scholeksters, wulpen) zoeken voedsel in ondiep water of in de modder. Deze vogels hebben lange poten, zodat hun romp droog blijft. Ze hebben lange tenen, waardoor ze minder snel in de modder wegzakken.

Slide 20 - Slide

De poten van vogels

Slide 21 - Slide

De snavel van vogels
Bij vogels is aan de vorm van de snavel te zien welk soort voedsel ze vooral eten. We zeggen dat de snavels van vogels aanpassingen hebben aan het voedsel dat ze eten. In de afbeelding op de volgende slide zijn enkele snaveltypen getekend. Vogels die vooral zaden eten, hebben een kegelsnavel. Dat is een korte snavel waarmee ze veel kracht kunnen zetten. Hierdoor kunnen deze vogels harde zaden kraken.
Vogels die vooral insecten eten, hebben een pincetsnavel. Dat is een puntige snavel waarmee ze insecten kunnen vangen. Vogels die insecten eten die meestal diep verborgen zitten, bijvoorbeeld in spleten in de schors van een boom, hebben een lange pincetsnavel. Roofvogels hebben een haaksnavel. Hiermee kunnen ze een prooi in stukken scheuren.
Vogels die bodemdiertjes eten, hebben een priemsnavel. Met zo'n lange snavel kunnen de vogels diep in een natte bodem prikken. Vogels die het water afslobberen naar kleine plantjes en diertjes hebben een zeefsnavel.

Slide 22 - Slide

De snavels van vogels

Slide 23 - Slide

een gebied verdedigen tegen soortgenoten
elk individu kent zijn plek in de groep
samenwerken voor voortplanting
Welk begrip hoort bij de omschrijving?--
paarvorming
territorium
rangorde

Slide 24 - Drag question

Hier staan voorbeelden van relaties tussen organismen.
Welke relatie is een voorbeeld van parasitisme?
A
Een mug zuigt bloed op en vliegt daarna direct weg.
B
Een schimmel en een alg vormen samen een korstmos.
C
Hoofdluizen leven tussen hoofdharen en zuigen daar bloed op.
D
Op de stam en de takken van een boom groeit mos.

Slide 25 - Quiz

De gele bremraap is een plant zonder bladgroen (zie afbeelding). De plant is een parasiet en haalt voedsel uit de wortels van planten die in de omgeving staan.

Leg uit hoe andere planten nadeel hebben van de gele bremraap.

Slide 26 - Open question

De gele bremraap is een plant zonder bladgroen (zie afbeelding). De plant is een parasiet en haalt voedsel uit de wortels van planten die in de omgeving staan.

Leg uit waarom planten zonder bladgroen leven als parasiet.

Slide 27 - Open question

Bruine hyena’s leven in Afrika in kleine groepen. Zo’n groep bestaat uit enkele volwassen mannetjes en vrouwtjes met hun jongen. De dieren eten resten van prooien die andere roofdieren achterlaten. Als een groep hyena’s voedsel vindt, dan eten de vrouwtjes met de hoogste rang het eerst. De vrouwtjes met de laagste rang eten de restjes die overblijven.


Leg uit dat er bij het eten sprake is van concurrentie.

Slide 28 - Open question

Bruine hyena’s leven in Afrika in kleine groepen. Zo’n groep bestaat uit enkele volwassen mannetjes en vrouwtjes met hun jongen. De dieren eten resten van prooien die andere roofdieren achterlaten. Als een groep hyena’s voedsel vindt, dan eten de vrouwtjes met de hoogste rang het eerst. De vrouwtjes met de laagste rang eten de restjes die overblijven.


Leg uit dat er bij het eten sprake is van samenwerking.

Slide 29 - Open question

Bruine hyena’s leven in Afrika in kleine groepen. Zo’n groep bestaat uit enkele volwassen mannetjes en vrouwtjes met hun jongen. De dieren eten resten van prooien die andere roofdieren achterlaten. Als een groep hyena’s voedsel vindt, dan eten de vrouwtjes met de hoogste rang het eerst. De vrouwtjes met de laagste rang eten de restjes die overblijven.

Welke jongen hebben de grootste kans om te overleven: de jongen van een vrouwtje met een hoge rang of de jongen van een vrouwtje met een lage rang? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open question

Wanneer noemen we de lichaamsvormen van een dier gestroomlijnd?

Slide 31 - Open question

Welke dieren hebben de meest gestroomlijnde lichaamsvorm?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 32 - Quiz

In de afbeelding staat een mol afgebeeld. Leg uit dat voor een mol een gestroomlijnd lichaam van belang is.

Slide 33 - Open question

Wat is de functie van de staartvin van een vis?

Slide 34 - Open question

En wat is de functie van de overige vinnen van een vis?

Slide 35 - Open question

Noem twee aanpassingen waardoor vissen bij het zwemmen zo weinig mogelijk weerstand van het water ondervinden.

Slide 36 - Open question

Welke dieren hebben een zwaarder skelet?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 37 - Quiz

Het grootste dier dat ooit heeft geleefd, is de blauwe vinvis. Dit dier is veel groter dan de grootste dinosaurus (zie afbeelding).
Leg uit dat in het water veel grotere dieren kunnen voorkomen dan op het land.

Slide 38 - Open question

Een blauwe vinvis is een zoogdier. In thema ordening heb je geleerd dat zoogdieren warmbloedig zijn. Een blauwe vinvis heeft een zeer dikke vetlaag onder de huid. Ook andere zoogdieren die in het water leven, hebben zo'n dikke vetlaag (bijvoorbeeld zeehonden, walrussen). Aan welke abiotische factor in de biotoop is deze dikke vetlaag een aanpassing?

Slide 39 - Open question

Vissen zijn koudbloedig.
Hebben vissen ook een dikke vetlaag onder de huid?

Slide 40 - Open question

Een voorbeeld van een topganger is...
A
Een kat
B
Een beer
C
Een paard
D
Een mens

Slide 41 - Quiz

zoolganger
teenganger
topganger
zoolganger

Slide 42 - Drag question

Bij welke zoogdieren is de weerstand van de ondergrond het kleins?
A
zoolganger
B
teenganger
C
topganger

Slide 43 - Quiz

Welke zoogdieren leven vooral op drassige bodems, zoolgangers, teengangers of topgangers? Leg je antwoord uit.

Slide 44 - Open question

Welke zoogdieren leven vooral op harde bodems, zoolgangers, teengangers of topgangers? Leg je antwoord uit.

Slide 45 - Open question

Welke stelling is juist?
A
De snavel van vogels zijn aangepast aan voedsel
B
A en C zijn juist
C
De poten van vogels zijn aanpast aan hun omgeving

Slide 46 - Quiz

Bij de meeste zoogdieren zitten alle tenen aan dezelfde kant van de voet. Bij de meeste vogels niet. Welk voordeel heeft dit voor de vogels?

Slide 47 - Open question

Loopvogels hebben geen teen die naar achteren staat.
Welk voordeel heeft dit voor deze vogels?

Slide 48 - Open question

Bij welke andere groep vogels heeft de teen die naar achteren staat geen
functie?

Slide 49 - Open question

Deze poten zijn van een....
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 50 - Quiz

haaksnavel
zeefsnavel
pincetsnavel
kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.

Slide 51 - Drag question

Welke snavel ontbreek op de vorige slide?

Slide 52 - Open question

Leg uit waarom zaadetende zangvogels een korte snavel hebben.

Slide 53 - Open question

Leg uit waarom insectenetende zangvogels een puntige snavel hebben.

Slide 54 - Open question

Slide 55 - Video