Hoofdstuk 6 Markten

Hoofdstuk 6 Markten
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 6 Markten

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1: Vraag en aanbod op de markt 
- Consumenten Kopen goederen die producenten produceren 
- Q: Hoeveelheid, P: Prijs
- Qv: Hoeveelheid vraag
- Qa: Hoeveelheid aanbod 
- Evenwichtsprijs: Qv = Qa (balans methode)
- Evenwichtshoeveelheid: P invullen in BEIDE formules 

Slide 2 - Slide

Qv = -20P + 600
Qa = 30P - 200
Bereken de evenwichtshoeveelheid
A
16
B
20
C
260
D
280

Slide 3 - Quiz

Qv = -30P + 600
Qa = 20P - 200
Bereken P max
A
-20
B
20
C
25
D
30

Slide 4 - Quiz

Wat gebeurt er op de markt als de prijs hoger is dan de evenwichtsprijs?
A
Er ontstaat een vraagoverschot
B
Er ontstaat een aanbodoverschot
C
De markt is in evenwicht
D
De vraag en het aanbod nemen allebei af

Slide 5 - Quiz

De prijs van elektrische fietsen daalt flink. Wat gebeurt er op de markt voor fietshelmen?
A
De vraaglijn voor fietshelmen verschuift naar links
B
De vraaglijn voor fietshelmen verschuift naar rechts
C
De aanbodlijn van fietshelmen verschuift naar rechts
D
De aanbodlijn voor fietshelmen verschuift naar links

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het als de aanbodlijn naar rechts verschuift?
A
Producenten willen bij elke prijs meer aanbieden
B
Producenten willen bij elke prijs minder aanbieden
C
Consumenten kopen meer
D
De prijs stijgt automatisch

Slide 7 - Quiz

De loonkosten in een fabriek stijgen sterk. Wat is het meest waarschijnlijke effect op de markt?
A
De aanbodlijn verschuift naar rechts
B
De aanbodlijn verschuift naar links
C
De vraaglijn verschuift naar links
D
De evenwichtsprijs daalt

Slide 8 - Quiz

Welke grafiek is van een luxe goed?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een luxe goed?
A
Een Wc
B
Electriciteit
C
Basisonderwijs
D
Horloge

Slide 10 - Quiz

Welke groep hoort niet bij de VRAAG naar arbeid
A
Werkende zelfstandigen
B
Werknemers
C
Werklozen
D
Vacatures

Slide 11 - Quiz

Sara haar moeder werkt 15 uur per week. ze heeft gesolliciteerd op een baan van vier dagen per week, maar ze is nog niet aangenomen.
Waar hoort dit bij?
A
Aanbod van arbeid
B
Vraag naar arbeid
C
Vraag en aanbod van arbeid
D
Geen van beide

Slide 12 - Quiz

Piets vader heeft een bijstanduitkering en zoekt werk voor 1 dag in de week
A
Aanbod van arbeid
B
Vraag naar arbeid
C
Vraag en aanbod van arbeid
D
Geen van beide

Slide 13 - Quiz

Frans is leraar frans. Hij zit met een burn-out thuis en krijgt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hij wil graag in de bejaardenzorg aan de slag, maar kan nog niet aan het werk
A
Aanbod van arbeid
B
Vraag naar arbeid
C
Vraag en aanbod van arbeid
D
Geen van beide

Slide 14 - Quiz

Een fabriek produceert in een jaar voor €2.400.000 aan goederen. In de fabriek werken 60 mensen. Wat is de arbeidsproductiviteit per werknemer?

Slide 15 - Open question

In een fabriek werken 100 mensen en wordt jaarlijks voor €5.000.000 geproduceerd.
Dankzij nieuwe machines stijgt de arbeidsproductiviteit met 25%, maar het aantal werknemers blijft gelijk. Wat is de nieuwe productie?

Slide 16 - Open question

Bij Verkade is er een 36-urige werkweek. Werknemers hebben 6 weken vakantie per jaar. De jaarlijkse productie is 72.000.000 koekjes. Er werken 250 mensen in de fabriek.
Bereken de arbeidsproductiviteit in koekjes per uur. Rond af op hele koekjes.

Slide 17 - Open question

Een fabriek produceert jaarlijks 96.000.000 koekjes met 300 werknemers. Elke werknemer werkt 40 uur per week en heeft 4 weken vakantie per jaar.

Een jaar later is de productie gestegen naar 105.600.000 koekjes, terwijl het aantal werknemers gelijk bleef en de vakantieweken zijn uitgebreid naar 6 weken per jaar.

Hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit per uur gestegen? Rond af op hele procenten.

Slide 18 - Open question