zet de zinnen in de directe rede
Tom zegt dat hij zijn huiswerk al heeft gemaakt.
Sarah vertelt dat ze morgen op vakantie gaat.
De leraar zegt dat de toets moeilijk wordt.
Mijn moeder zegt dat we vanavond pizza eten.
Jasper vertelt dat hij ziek is.
Emma zegt dat ze haar boek vergeten is.
De directeur zegt dat de school om drie uur uit is.
Sam zegt dat hij niet mee kan naar de film.
Anna vertelt dat ze een puppy krijgt.
De jongen zegt dat hij bang is voor spinnen.