Theme 5 lesson 4

Welcome 4K2

1 / 33
next
Slide 1: Slide
English

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome 4K2

Slide 1 - Slide

At the end of the lesson you:
- know how to use 
relative clauses
- have practised vocab theme 5

Slide 2 - Slide

Relative clauses

Slide 3 - Slide

Verbind de zinnen
Hello everybody, today I learned that ........ (name), 
who ... (plays, wears, goes, takes, brings ...)
  • is, has ...  
  • loves, looks, plays, bought, went ...

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Look at this scheme 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

In short:
who = personen, that = dingen + dieren
(maar that wordt  ook gebruikt bij personen indien informeel/spreektaal )

Waar heeft het betrekking op = wat of wie bedoel je?
persoon of ding/dier?
 = ding, dier = that
= persoon = who

Slide 10 - Slide

Can you see ...

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

nog even oefenen

Slide 17 - Slide

Don't confuse whose with who's

Slide 18 - Slide

... if you want to practise whose - who's

Slide 19 - Slide

Yesterday I saw a car …… was really old
A
who
B
which
C
whose

Slide 20 - Quiz

Mandy is the girl ….. I met on Friday
A
who
B
which
C
whose

Slide 21 - Quiz

The car, ….. is red, was parked in the street.
A
which
B
whose
C
that

Slide 22 - Quiz

This is the man …. house was on fire
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 23 - Quiz

She likes hamburgers ..... are hot.
A
who
B
which
C
whose

Slide 24 - Quiz

welke 2 woorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose and who

Slide 25 - Quiz

welke 2 woorden horen bij dingen
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
which and that

Slide 26 - Quiz

We had spaghetti ,.... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 27 - Quiz

Relative Clauses
(Betrekkelijke bijzinnen)

who - bij mensen
which - dieren en dingen
that - personen, dieren, dingen
That = informeler dan who/which

Slide 28 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
een relative clause (betrekkelijke bijzin) voegt extra informatie toe aan een zin over iets of iemand. 

Een relative clause begint met een relative pronoun.(betrekkelijk voornaamwoord)
Welke zijn dit?

Slide 29 - Slide

Relative pronouns
Soms kan je een relative pronoun ook weglaten omdat het in de zin al duidelijk is om wie of wat het gaat. 

This is the suspect (who) the police arrested yesterday.

Slide 30 - Slide

Relative pronouns
Wanneer geburik je whom?
Soms verandert who naar whom, als er een voorzetsel bij komt. 

(in het Nederlands is dit een meewerkend voorwerp en gebruiken we aan wie of voor wie)

Slide 31 - Slide

Relative pronouns
Whose geeft bezit aan. 
Je vertaalt het met:
- van wie
- wiens
- waarvan

Slide 32 - Slide

Practise relative pronouns 
kader:26 + slim stampen gr 12
Gt:24, 25 +slim stampen gr 14

Slide 33 - Slide