Formuleren Incongruentie en Dat/als-constructie

Incongruentie
Opdracht 1

lessonup.app
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Incongruentie
Opdracht 1

lessonup.app

Slide 1 - Slide

Zin 1:
Bij welke combinatie van onderwerp en persoonsvorm zit de incongruentie?

Slide 2 - Open question

Zin 2:
Is het onderwerp "antidepressiva" enkelvoud of meervoud?
Enkelvoud
Meervoud

Slide 3 - Poll

Zin 3:
In welke combinatie zit de incongruentie?
A
worden koeien
B
er worden
C
worden noch kaas noch boter
D
Er is er geen

Slide 4 - Quiz

Zin 4:
Is deze zin incongruent?
Ja
Nee

Slide 5 - Poll

Zin 5 is incongruent, omdat
Het onderwerp enkelvoud is en de persoonsvorm meervoud
Het onderwerp meervoud is en de persoonsvorm enkelvoud

Slide 6 - Drag question

Zin 6:
Waar zit de incongruentie in deze zin?
A
Moest de studenten Nederlands
B
het gebruik worden
C
de lijdende vorm worden
D
Er is er geen

Slide 7 - Quiz

Zin 7:
Waar zit de incongruentie?

Slide 8 - Open question

Zin 8
Is deze zin goed?
Nee

Slide 9 - Poll

De persoonsvorm in zin 9 is "zal". Welk onderwerp hoort hierbij?
Huizen, bedrijfspanden en het dagelijks leven van de toekomst 
energiebesparende snufjes
duurzame apparatuur

Slide 10 - Drag question

Zin 10:
Waar zit de incongruentie?
A
Deze geradicaliseerde jongeren streven
B
een samenleving streven
C
Deze geradicaliseerde jongeren zijn
D
een samenleving zijn

Slide 11 - Quiz

Dat/als constructie

Slide 12 - Slide

Zin 1:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 13 - Open question

Zin 2:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 14 - Open question

Zin 3:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 15 - Open question

Zin 4:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 16 - Open question

Zin 5:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 17 - Open question

Zin 6:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 18 - Open question

Zin 7:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 19 - Open question

Zin 8:
Welk stuk verplaats je naar het einde van de zin?
(noteer de eerste twee en de laatste twee woorden)

Slide 20 - Open question