Period 1 lesson 4 Pearson section 3 Writing word order & the a/an rule

Period 6 lesson 1 Pearson section 1
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Period 6 lesson 1 Pearson section 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Speaking
Describing a picture.

You will see a picture.

You have 25 seconds to prepare.
Describe the picture in 25 seconds.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Speaking
Describing a picture.



You have 25 seconds to prepare.
Describe the picture in 25 seconds.
timer
0:25

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Our goal today
Pearson section 3: writing.
Word order, the a/an rule

Teams task VE1 or VE4/6
Speakout lesson 1C.

Slide 4 - Slide

Ask questions about the clock.
What time is it?
What will you be doing at this time?
3.25 AM or PM?
Lidwoorden
Lidwoorden (de/het/een) worden in het Engels (the/a/an) anders gebruikt dan in het Nederlands.

Why should you learn
 the a/an rule?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden
Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.
Once upon a time, an old farmer had a goose that laid a golden egg every day. The egg gave the farmer enough to live comfortably.
One day, the farmer had an idea and thought: "Why just an egg a day? Why can't I have all the eggs at once?"
The foolish farmer cut the goose's stomach to get an abundance of golden eggs. He found nothing. The farmer realised he had made a huge mistake.
Pay attention to the a / an rule in English!

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Articles = lidwoorden
Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the.
Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

GPS

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Articles        A / AN
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker.
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker.
a pet              a teacher            a bike
a car              a door                  a room
an ear           an investigation         an officer
an apple      an answer                    an English man

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Articles        A / AN
Let op! Het gaat er niet om hoe je een woord schrijft, maar hoe het volgende woord klinkt.
an hour (je hoort our)
a university (je hoort juniversity)
an M&M (je hoort em&em)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

AN
A
union
bus
employer
hour
onion
email
clock
lawyer
umbrella
car

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions


Which sentence
is correct?
A
I have sent a email.
B
I have sent an email.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

English

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Word order.
DUTCH
Mijn vrienden willen vanavond naar een Italiaans restaurant gaan.

ENGLISH
My friends want to go to an Italian restaurant tonight.






Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Word order:
In het Nederlands ziet een standaard zin er zo uit:
onderwerp (wie) - werkw. (doet) - tijd (wanneer) - plaats (waar) -  werkw. (wat)

In het Engels ziet een standaard zin er zo uit:
Subject (wie) - Verbs (doet) - Object (wat) - Place (waar) - Time (wanneer)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Word Order - wat is de juiste volgorde van de zinsdelen?
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
I
last week
a blue shirt
in the shop
bought

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Carolyn
right now
her dog
in the park
is walking

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
James
tomorrow
Jan a book
at school
will give

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Pat and Jo
last year
on a trip
to Spain
have been

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

wie
bijwoord
doet
wat
waar
wanneer
Word Order: bijwoord
They
on Friday
fish
at home
eat
always

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Unit 1: lesson 1c Let's meet

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

To start
Where do you usually meet friends in your free time?

What do you do?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Helps you prepare for VE1 or VE4/6 exam

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Write and improve 
> Intermediate
An email - not being able to go to a party
Instruction
Write
check
Improve
Feedback
ERK level
Timer

Slide 26 - Slide

 www.writeandimprove.com

Homework
Teams E23 PRO-English
- task VE1 or VE4/6
- task the a/an rule

Speakout
- Online practice 1c
- Vocabulary bank

Slide 27 - Slide

Teams tasks are open to all students. 

Everyone can do all the tasks.
Students who have not finished GPS must do all the tasks.
Do we have time for dessert?

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Beschrijf het plaatje en gebruik de juiste woordvolgorde.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Beschrijf het plaatje en gebruik de juiste woordvolgorde en minimaal twee bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

To finish
How are you feeling today?

Use an adjective to let me know!

I am feeling .............. today

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Fill out the FORMS test

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions