herhaling grammaire chapitre 5 + chapitre 6

1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- Uitleg toets laatste periode, huiswerk (10 min)
- grammaire l'adjectif (ch5) korte uitleg + opdracht (15min)
- grammaire verbe aller et futur proche (ch5) korte uitleg + opdracht (15 min)

Slide 2 - Slide

Laatste periode
- De toets in de toetsweek gaat over :

chapitre 5: grammaire C + grammaire H
chapitre 6: alle voca, zonder de zinnen + grammaire C + grammaire H

- Het huiswerk moet aan het eind van de week (vrijdag) af zijn. Ik zet het huiswerk in het weekend alvast op SOM, zodat je alvast kan inplannen wanneer je de opdrachten maakt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Exercice
1. de haren zijn grijs
2. de jongens zijn groot
3. Het meisje is mooi

1. les cheveux sont gris
2. les garcons sont grands
3. la fille est belle.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Les devoirs
faire: ex. 14 + 15 + 32 + 33 (chapitre 5)
apprendre: voca AB (chapitre 6)

Let op:
- De voca zal ik niet overhoren. Deze wordt echter wel getoetst in de toetsweek. Heb je dus moeite met het leren van de woordjes, zorg ervoor dat je per week twee voca's leert. Zo hoef je niet alles in 1x te doen.
- Ik zorg voor een inlevermap op SOM. Daarin stuur je steeds foto's van de opdrachten. Zo kan ik zien of je de opdrachten serieus maakt en of het goed gaat.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- vragen over de opdrachten van afgelopen keer, 14,15,32,33 (10min)
- herhaling + opdracht Faire (grammaire C) (15 min)
- herhaling le passé composé + opdracht (grammaire H) (15 min)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Exercice Faire (5 min)
1. Ik doe = Je fais
2. U maakt = Vous faites
3. Bart en Claire doen = Bart et Claire font
4. Wij doen aan dansen = Nous faisons de la danse
Bart en ik doen aan dansen = Bart et moi faisons de la danse 
il fait de la natation
la natation

Slide 12 - Slide

Le passé composé
de voltooid tegenwoordige tijd

- als je wilt vertellen dat je iets hebt gedaan, gebruik je de passé composé

Slide 13 - Slide

Hoe maak je de passé composé?
De passé composé bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord avoir + een voltooid deelwoord.
Je maakt het voltooid deelwoord door van het werkwoord de -er eraf te halen. Op die plek zet je een é

exemple: 
je chante.(ik zing)  > j'ai chanté. (ik heb gezongen)

want:  een vorm van avoir + voltooid deelwoord = passé composé
Bij de je-vorm hoort de vorm "ai"van het hulpwerkwoord avoir.
Het hele werkwoord van chante = chanter. Hiervan haal ik de -er weg. 
Ik plak nu een é erachter. = chanté. dus j'ai chanté.

Slide 14 - Slide

Dussss....
Il mange une glace. = hij eet een ijsje.

Stap 1: Kijk naar het onderwerp. Welke vorm van avoir hoort hierbij?
Stap 2: Zoek het werkwoord waarvan je een voltooid deelwoord wilt maken.  
Stap3: Wat is het hele werkwoord van dat werkwoord? Haal daar -er van af.
Stap 4: Plak é erachter.
stap 5: plak de rest van de zin erachter

dus:....
il a mangé une glace


Slide 15 - Slide

Exercice
Zet de zinnen in de passé composé:

1. Nous dansons =  nous avons dansé
2. Vous regardez les films =  vous avez regardé les films
3. J'écoute de la musique = j'ai écouté de la musique
4. Ik loop = j'ai marché

Slide 16 - Slide

Les devoirs
faire: ex. 14 + 15 + 32 + 33(chapitre 6)
apprendre: voca EF

- De deadline om het in te leveren in verplaatst naar maandag 15 juni 23.59.
- Denk eraan: NIET via de mail inleveren. Dit zie ik vanaf volgende keer als "huiswerk niet in orde"
- Maak een collage/ zet de foto's in een Word document / maak een filmpje.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- vragen over het huiswerk + nakijken 14,15,32,33 ch.6 (10 min)
- opdracht met alle grammaire van chapitre 5 en 6 door elkaar. (10 min)
- rijtjes vervoegen (être, avoir, aller, faire) (10 min)
- verbuga.eu (être, avoir, aller, faire) klassikaal (10 min)

Slide 19 - Slide

Alle grammaire oefenen.. (10 min)
Vertaal:
1. Ik heb een appel (= pomme, v) gegeten. = j'ai mangé une pomme
2.Ik ga dansen. = je vais danser
3. Ik voetbal. = je fais du foot
4. Het huis is groen. = la maison est verte
5. De jongens zijn mooi. = les garcons sont beaux

Slide 20 - Slide

Vervoeg:
être
avoir
aller
faire

Slide 21 - Slide

être = zijn

je suis
tu es
il/elle/on est

nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
avoir = hebben

j'ai
tu as
il/elle/on a

nous avons
vous avez
ils/elles ont

Slide 22 - Slide

aller = gaan

je vais
tu vas
il/elles/on va

nous allons
vous allez
ils/elles vont
faire = doen/maken

je fais
tu fais
il/elle/on fait

nous faisons
vous faites
ils/elles font

Slide 23 - Slide